Evenwichtig woningaanbod

Samenvatting

De Amsterdamse woningmarkt is niet in evenwicht. Er is onvoldoende woningaanbod dat past bij de vraag. De belangrijkste problemen doen zich voor bij stellen met kinderen en lage of middeninkomens, eenoudergezinnen, alleenwonenden ouder dan 35 jaar met een laag inkomen en huishoudens van vijf of meer personen. De gemeentelijke overheid spant zich in om de problemen op te lossen. Veel van de 65 door ons geïnventariseerde mogelijke instrumenten worden door de gemeente gebruikt. Maar dat heeft dus onvoldoende resultaat.  Het gemeentelijk optreden kan op een aantal punten worden aangescherpt. Maar er zijn ook onconventionele oplossingen nodig die niet passen in het wettelijk kader of het huidige gemeentelijk beleid. Anders lijkt het bereiken van meer evenwicht op de woningmarkt nauwelijks haalbaar. De rekenkamer doet de volgende aanbevelingen:

  1. Scherp de inzet van de volgende maatregelen verder aan:
    - Breid het aanbod in de gereguleerde voorraad verder uit
    - Probeer meer invloed uit te oefenen op de huurprijzen
    - Maak de regels voor de toewijzing van grote woningen scherper
  2. Stel een individuele financiële regeling in, bijvoorbeeld in de vorm van een lening
  3. Maak een discussienota over de vraag voor welke bewoners Amsterdam een thuis wil bieden
  4. Besteed in deze nota aandacht aan de stad die Amsterdam wil zijn
  5. Besteed in deze nota aandacht aan instrumenten, die nu nog buiten de wettelijke mogelijkheden vallen of een verandering van beleid inhouden

Mismatch in betaalbaarheid en omvang van de woningen
De voorraad sociale huurwoningen omvat 57% van alle woningen, terwijl lage inkomens 51% van alle huishoudens uitmaken. Toch zijn de wachttijden lang omdat het aanbod rela-tief laag (44%) is vooral door gebrek aan doorstroming. De doorstroming stokt omdat hu-ren in de vrije sector voor veel middeninkomens te hoog (meer dan €1.000) zijn. Bij de omvang van de woningen is het verschil tussen vraag en aanbod ook groot. Meer dan 80% van de huishoudens zoekt een woning van meer dan 60 m², terwijl minder dan 40% van het aanbod uit dergelijke woningen bestaat. De krapte op de woningmarkt veroorzaakt sterk stijgende koopprijzen: de gemiddelde prijs nam van 2014 tot 2017 met bijna 45% toe. De prijsstijging wordt in zekere mate – niet bekend is in welke mate - ook beïnvloed door het grote aantal woningverkopen - ongeveer de helft van het totaal - aan kopers die niet in de woning gaan wonen.

Flexibiliteit bepaalt de kansen van woningzoekenden
Welke groepen hebben het meest last van de onevenwichtigheid op de woningmarkt?  Dat wordt niet alleen bepaald door het aantal probleemgevallen in een groep, maar ook door de ernst van hun probleem. Daarbij speelt flexibiliteit een belangrijke rol. Flexibiliteit hangt samen met persoonlijke omstandigheden als de hoogte van het inkomen, de leeftijd en de omvang van het huishouden. Een laag inkomen, het gebrek aan aanbod van grote en betaalbare woningen of beide factoren samen spelen de hoofdrol bij de groepen die het meest in de knel zitten.

De gemeente doet veel
We konden 65 instrumenten vinden waarmee de gemeente de woningmarkt kan beïnvloeden. De gemeente gebruikt veel van die instrumenten. Voor nieuwbouw vormt  verwerving en uitgifte van grond via erfpacht het uitgangspunt. Via specifieke voorwaarden in erf-pachtcontracten kan de gemeente  invloed uitoefenen op de bouw en een stabieler prijspeil van woningen. Op de omvang van de sociale woningvoorraad en de huurprijzen heeft de gemeente invloed via de samenwerkingsafspraken met de woningcorporaties. De verdeling van de sociale woningvoorraad ligt bij de gemeente; maar die van andere woningen niet of nauwelijks.

Maar de gemeente kan meer doen
Het belangrijkste knelpunt voor woningzoekenden met lage inkomens is niet de omvang van de sociale huurvoorraad, maar het aantal vrijkomende woningen ofwel: het aanbod. De gemeente kan daar wat aan doen door meer te bouwen in de sociale huursector, de doorstroming in de sociale huursector te bevorderen en te voorkomen dat woningen worden onttrokken aan de sociale huurvoorraad.  Voor (grote) gezinnen is een verdere aanscherping van de toewijzing van grote woningen belangrijk. Voor de sociale huursector kan de gemeente dat regelen in de huisvestingsverordening. De gemeente kan proberen meer invloed uit te oefenen op de huurprijzen door afspraken te maken over inkomensafhankelijke huurstijgingen. Zulke afspraken zouden ook de doorstroming in de sociale voorraad kunnen bevorderen. Voor de middeninkomens is de betaalbaarheid van woningen het grote probleem. De gemeente zou kunnen helpen door het aanbieden van een individuele financiële regeling bij het kopen van een huis.

Voor een grote stap zijn onconventionele oplossingen nodig
De problemen zijn groot en er is een aanpak nodig waarbij ook gedacht wordt buiten het huidige wettelijk kader of het vigerende beleid van de stad. Dat vraagt om een politiek en publiek debat. Het college kan dat voorbereiden door een discussienota op te stellen. Daarin moeten vragen gesteld worden die spelen rondom marktwerking en regulering, tussen sturen op een bepaalde samenstelling van de bevolking of juist niet en tussen het afschermen van de Amsterdamse woningmarkt of het openhouden daarvan. Een belangrijk startpunt is de vraag aan welke bewoners Amsterdam een thuis wil bieden.

Bestuurlijke reactie en nawoord
Het college van B&W wil alle aanbevelingen overnemen en onderschrijft daarbij ook ons pleidooi voor een fundamentele discussie. Het gaat echter niet in op de keuzes die voorliggen. Daarvoor verwijst het college naar de verkiezingen en de nieuwe gemeenteraad, die de fundamentele keuzes moet gaan maken. Ook zegt het college op een aantal punten een ander beeld te hebben van de situatie. In het nawoord gaan we daarop in.

Aanleiding en doel onderzoek

Inleiding

De situatie op de woningmarkt in Amsterdam is een vrijwel dagelijks terugkomend onderwerp in de media en heeft de voortdurende aandacht van de gemeenteraad, maar ook van de Amsterdammers. Het is daarom niet vreemd dat het burgerpanel van de rekenkamer Evenwichtig woningaanbod koos als het onderwerp voor het publieksonderzoek, dat de rekenkamer sinds 2014 elk jaar uitvoert. In dit rapport presenteren we de resultaten van dit onderzoek.

De Amsterdamse woningmarkt: het speelveld

Definities

Hieronder geven we in kort bestek een overzicht van de Amsterdamse woningmarkt. We gaan in op de belangrijkste feiten en cijfers over de woningvoorraad, de woningmarkt en de samenstelling van de huishoudens in Amsterdam. Ook behandelen we kort de verschillende prognoses over de bevolkingsontwikkeling tot 2040. Maar eerst bespreken we de belangrijkste definities.

Woningen
Er bestaan bij overheidsinstanties verschillende definities van wat een woning is. De Amsterdamse woningvoorraad volgens de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) verschilt van het aantal Amsterdamse woningen volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Dit leidt ertoe dat de woningvoorraad volgens de WOZ op 1 januari 2016 ongeveer 419.500 woningen bedroeg en volgens de BAG 423.785 woningen.  Volgens de WOZ is het feitelijk gebruik bepalend of een gebouw als woning moet worden gezien. In de BAG wordt van elk adres vastgelegd of het gebouw op dat adres als woning bestemd is.

In dit rapport zullen we ons om pragmatische redenen aansluiten bij de definitie van een woning volgens de BAG. De meeste onderzoeken, die er naar de woningmarkt gedaan zijn, nemen het aantal woningen, dat in de BAG is opgenomen, als uitgangspunt.

Huishoudens
Een huishouden wordt meestal gedefinieerd als een persoon of een groep van meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren, of ook wel: een economisch-consumptieve eenheid vormen. Dit lijkt op het eerste gezicht een duidelijke definitie, maar ook hieraan kleven problemen. Zo is het begrip huishouden niet wettelijk gedefinieerd. De belastingwetgeving kent slechts inkomenstrekkers en hun eventuele partners. Partner ben je als je de echtgenoot bent van de inkomenstrekker, met hem of haar een samenlevingscontract hebt of op hetzelfde adres bent ingeschreven.  Een huishouden bestaat de facto dus uit een of meer personen die op hetzelfde adres staan ingeschreven.

Op grond van de definitie op grond van het woonadres in de BAG gaat Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) ervan uit dat er op 1 januari 2015 442.693 huishoudens in Amsterdam waren.  Die wonen niet allemaal in een woning; een deel woont op woonschepen, in woonwagens of in gebouwen, die niet als woning bestemd zijn. Ook is een deel van de huishoudens inwonend en bewoont dus geen zelfstandige woonruimte. Het aantal huishoudens dat zelfstandig een woning bewoont, is dus lager. Volgens de RvE Wonen waren dat per 1-1-2015 ongeveer 413.000 huishoudens.

Deze aantallen woningen en huishoudens vormen de grondslag voor de overzichten die in dit en volgende hoofdstukken worden gepresenteerd.

Woningen

Woningvoorraad
De Veel sociale huur in de Amsterdamse woningvoorraad Amsterdamse woningvoorraad wordt gekenmerkt door relatief veelsociale huurwoningen, veel woningen die voor de oorlog gebouwd zijn, veel appartementen en veel kleine woningen.

Kenmerken van de Amsterdamse woningvoorraad

De woningen in de sociale huursector (tot aan de liberalisatiegrens van €710) maken in 2015 57% uit van de woningvoorraad. Daarvan is nog bijna een kwart in handen van een particulier. Woningen met een midden of hogere huur beslaan niet meer dan 12% van de voorraad; daarvan bezitten de corporaties bijna een derde. De koopsector omvat 31% van de woningen. In de afgelopen dertig jaar is de omvang van de koopsector gestadig gegroeid. Voor 1985 was nog geen tiende deel van de woningen in Amsterdam een koopwoning. Die groei is ten koste gegaan van het relatieve aandeel van zowel het bezit van de corporaties als van particuliere verhuurders.

Vier op de tien Amsterdamse woningen is al voor de oorlog gebouwd. Ook na 1980 is er veel gebouwd, zodat de woningvoorraad van na 1980 nu 37% uitmaakt van het totaal. De naoorlogse voorraad (uit de periode 1945-1980) is beperkter van omvang (22%).

Twee derde van de woningen is een appartement. Hiervan heeft ongeveer een derde een lift. De benedenwoningen die meestal onder deze appartementen zijn gelegen vormen 10% van de voorraad. Volgens het tweejaarlijkse onderzoek Wonen in Amsterdam (WiA) kan slechts 19% van de woningen in Amsterdam een eengezinswoning worden genoemd; een unicum in Nederland. Volgens gegevens van het CBS is 12% van de woningen in Amsterdam een eengezinswoning tegenover 64% in het hele land. In Den Haag, Rotterdam en Utrecht is het aandeel eengezinswoningen respectievelijk 21%, 25% en 43%.  De overgrote meerderheid van de eengezinswoningen in Amsterdam (85%) is een rijtjeshuis. Bijna de helft van de eengezinswoningen is na 1985 gebouwd; een kwart kwam voor de oorlog tot stand. Bij de appartementen ligt die verhouding precies andersom. 

Ten slotte is de gemiddelde Amsterdamse woning klein. Bijna 55% van de woningen telt nog geen 60 m² aan oppervlakte. Tot de middencategorie (60 tot 100 m²) behoort 38% en slechts 7% van de woningen is 100 m² of groter. Volgens het CBS bedraagt de gemiddelde oppervlakte van een woning in Nederland 119 m². In Amsterdam is dat 75 m², in Den Haag 94 m, in Rotterdam 90 m² en in Utrecht 97 m².

Figuur 1.1 - Gemiddelde oppervlakte van woningen in G4


Bron: CBSAppartementen hebben in alle drie de andere G4 een gemiddelde oppervlakte van 80 m²; in Amsterdam is dat 70 m². 

De ouderdom van een appartement heeft geen grote invloed op oppervlakte. De voorraad uit de naoorlogse jaren (1945-1965) is gemiddeld het kleinst; die van de laatste 20 jaar (1995-2015) het grootst. 

Woningmarkt Ongelijke verdeling van het vrijkomend woningaanbod in Amsterdam
De woningmarkt in Amsterdam wordt bepaald door de samenstelling van de woningvoorraad, maar ook door het aanbod aan het jaarlijks aantal vrijkomende woningen. In Amsterdam wisselde in de afgelopen jaren ongeveer 9% van alle woningen van bewoner – inclusief de nieuwbouw. 

Verdeling van de woningvoorraad en het woningaanbod

Het aanbod aan woningen is ongelijk verdeeld over de verschillende delen van de woningvoorraad.

Figuur 1.2 - Woningvoorraad en vrijkomend woningaanbod in Amsterdam naar woningsegment, 2015



Bron: WiA 2015Relatief groot is het aanbod in de middeldure en dure huursector. Hoewel deze maar 12% van de woningvoorraad beslaat, vormt deze sector 29% van de nieuw betrokken woningen. In deze woningen wordt dus relatief veel verhuisd. De sociale huursector omvat 44% van het totaal aantal nieuw betrokken woningen en de koopsector 27%.

Ook in appartementen (75% van het totaal) en in kleine woningen (62% van het totaal) wordt relatief veel verhuisd; eengezinswoningen en grotere woningen zijn ondervertegenwoordigd.


Nieuwbouw en verbouw van woningen in Amsterdam sinds de economische crisisDe nieuwbouw van woningen bevond zich als gevolg van de economische crisis in de jaren voor 2015 nog op een vrij laag niveau.

Nieuwbouw en verbouw van woningen in Amsterdam

In 2014 werden 2.656 nieuwe woningen opgeleverd. De verbouw van woningen was bijna even omvangrijk: 2.618 woningen. In 2015 en 2016 trok de nieuwbouw aan, wat 4.890, respectievelijk 5.540 woningen opleverde.  Verbouw van woningen leidde in 2015 tot 3.195 woningen. Van de nieuwe woningen werd in 2015 46% door een Amsterdams huishouden betrokken en 3% door een huishouden uit de regio. Maar liefst 30% van de nieuwe woningen ging naar een huishouden uit de rest van Nederland en 10% naar een buitenlands huishouden. Ongeveer 11% was wel opgeleverd, maar nog onbewoond.  Ook de prijzen van verkochte woningen stonden in 2014 nog onder druk van de economische crisis, hoewel al wel van een toename in prijs sprake was.

Marktontwikkelingen rond koopwoningen

De gemiddelde verkoopprijs van bestaande koopwoningen was in 2014 €275.000 en steeg in 2015 naar €304.000. Daarmee was het hoogste prijsniveau van voor de crisis (2008) weer bereikt. In het eerste kwartaal van 2017 was de gemiddelde verkoopprijs bijna €395.000. 

Niet alle woningen worden verkocht aan eigenaar-bewoners. Van het totaal aantal verkochte bestaande woningen namen zij in 2015 iets minder dan de helft af (48%).

Tabel 1.1 - Aantal verkochte bestaande woningen in 2015

Type verkoopAantal
Van eigenaar-bewoner naar eigenaar-bewoner3.989
Omzetting huur woningcorporatie naar eigenaar-bewoner1.111
Omzetting huur particulier naar eigenaar-bewoner6.404
Totaal eigenaar-bewoners11.504
Van particuliere verhuurder/belegger naar particuliere verhuurder/belegger11.778
Van woningcorporatie naar woningcorporatie127
Van particuliere verhuurder/belegger naar woningcorporatie24
Van woningcorporatie naar particuliere verhuurder/belegger618
Van eigenaar-bewoner naar particuliere verhuurder/belegger101
Totaal verhuurders12.648
Totaal24.152

Bron: OIS, op grond van gegevens Kadaster en BAG De rest betreft vooral verkopen van de ene belegger of particuliere verhuurder aan de andere (49%) of verkopen tussen woningcorporaties of tussen woningcorporaties en beleggers. Dit heeft ongetwijfeld ook gevolgen voor de prijzen op de woningmarkt. Ook valt op dat van de woningen die eigenaar-bewoners kopen slechts 35% afkomstig is van een andere eigenaar-bewoners. 65% van de woningaankopen door eigenaar-bewoners betreft voormalige huurwoningen.

In de media is er de laatste tijd aandacht voor een toenemend aantal particulieren dat woningen koopt om te verhuren (‘buy-to-let’): aan de eigen kinderen, maar ook aan expats of toeristen.  Er zijn geen gegevens over de omvang hiervan.

Van de Amsterdamse woningen had aan het begin van 2016 40% een waarde van minder dan €193.500 op grond van de waarde volgens de WOZ, 20% een waarde tussen €193.500 en €239.500 en 40% een hogere waarde. 

Figuur 1.3 - Gemiddelde WOZ-waarde van woningen in G4, 2016



Bron: CBSVolgens het CBS was de gemiddelde waarde woningen in Nederland in 2016 €209.000. De gemiddelde waarde in Amsterdam was hoger (€253.000); hoger ook dan die van de andere grote steden (Den Haag €188.000, Rotterdam €148.000 en Utrecht €212.000). 

Marktontwikkelingen rond koopwoningen De ontwikkeling van het aanbod aan woningen in de huursector wordt door verschillende factoren bepaald.

Woningen in de sociale huursector zijn in eerste instantie bedoeld voor bewoning door huishoudens met een lager inkomen.  Door allerlei oorzaken – stijging van het eigen inkomen, maar ook gebrek aan aanbod van middeldure huurwoningen – worden sociale huurwoningen bewoond door huishoudens met een hoger inkomen dan de inkomensgrens voor sociale huurwoningen. Dit staat bekend als ‘goedkoop scheef’ wonen. In 2015 werd 18% van alle sociale huurwoningen in Amsterdam goedkoop scheef bewoond. Wel is het aantal goedkoop scheef bewoonde sociale huurwoningen sinds 2013 afgenomen van 23% naar 18%. Dit is enerzijds veroorzaakt door het beter toepassen van de passendheidsnorm, maar ook door de inkomensdaling van middeninkomens. De goedkope scheefheid is in Amsterdam lager dan in de regiogemeenten, maar hoger dan in Almere of Haarlem. 

Er is sprake van ‘dure’ scheefheid als huishoudens met een lager inkomen wonen in woningen met een hogere huur. Indicatief hiervoor is het aandeel van lage inkomens in de vrije sector huurwoningen. Vooral in de (kleine) corporatievoorraad vrije sector huurwoningen nam het aandeel lage inkomens tussen 2013 en 2015 toe: van 13% naar 28%. Bij de particuliere verhuurders was de stijging veel beperkter (van 12% naar 15%). 

Het aanbod in de sociale sector vermindert als gevolg van de liberalisatie van woningen en door de verkoop van woningen door woningcorporaties. De woningcorporaties verkochten in 2016 1.664 woningen en liberaliseerden er 520.  Er zijn geen gegevens bekend over de liberalisatie van woningen van particulieren in de sociale sector. De indruk is dat dit aantal groot is en de verwachting is dat het aantal sociale woningen in handen van particulieren daalt van 57.000 in 2016 naar 29.000 in 2025. 

Een deel van de sociale huursector wordt daarnaast onrechtmatig bewoond. Dit kan betekenen dat de daadwerkelijke bewoner van de woning geen huisvestingsvergunning heeft of dat de woning zonder medeweten van de verhuurder is doorverhuurd. Maar ook ‘verkamering’ van een woning, prostitutie, drugsverkoop of een hennepkwekerij vallen er onder. Ook de – veelbesproken - niet toegestane verhuur van woningen aan toeristen behoort hiertoe. Gegevens over de omvang van onrechtmatige bewoning zijn er niet, maar het betreft zeker enige procenten van alle huurwoningen. 

Huishoudens

Amsterdam wijkt in de samenstelling van zijn huishoudens sterk af van het gemiddelde in Nederland. Veel alleenwonende, jongere en lager inkomens onder Amsterdamse huishoudens
De stad telt relatief veel alleenwonenden, veel jongeren, veel huishoudens met een lager inkomen en veel huishoudens, die afkomstig zijn uit het buitenland of ouders hebben die daar vandaan komen.

Kenmerken van Amsterdamse huishoudens

Van alle huishoudens in Amsterdam was in 2015 53% alleenwonend, van alle huishoudens in woningen was dat 45%.  Stellen zonder kinderen vormen 23% van alle huishoudens, stellen met kinderen 19% en eenoudergezinnen 8%. Het aandeel alleenwonenden is groot, maar neemt de laatste jaren niet meer toe. Ook de prognoses voor de bevolkingsontwikkeling gaan hiervan uit. Toch blijft het verschil met de rest van Nederland groot. Volgens het CBS – dat een andere indeling van huishoudens hanteert – was 55% van de huishoudens in Amsterdam alleenwonend tegenover 37% landelijk, 20% in Amsterdam een stel zonder kinderen tegenover 29% landelijk, 9% in Amsterdam een eenoudergezin tegenover 7% landelijk en 16% in Amsterdam een gezin met kinderen tegenover 26% landelijk. 

Figuur 1.4 - Huishoudens naar samenstelling, 2015



Bron: CBSJongere huishoudens tot 35 jaar vormen in Amsterdam 24% van alle huishoudens in woningen. Huishoudens van 65 jaar of ouder 19%. De meerderheid van huishoudens (57%) is dus tussen 35 en 65 jaar. De aandelen in Nederland van deze leeftijdsgroepen zijn 20% voor de jongeren, 26% voor de ouderen en 54% voor de middencategorie.  Hoewel de vergrijzing in Amsterdam dus niet zo groot is als elders al wel het geval is, is de verwachting dat die in de komende jaren zal toenemen.

In 2015 had 51% van alle huishoudens een inkomen beneden de inkomensgrens voor sociale huurwoningen (nu €35.739). 16% van de huishoudens had een inkomen boven deze inkomensgrens en 1,5 keer modaal en 33% een hoger inkomen dan 1,5 keer modaal.

Figuur 1.5 Inkomensgroepen naar bruto jaarinkomen, 2015



Bron: WiA 2015 en ABF ResearchAmsterdam kent dus relatief veel lage inkomens, wat onder meer beïnvloed wordt door het grote aantal alleenwonenden. Het aandeel lage middeninkomens komt nog ongeveer overeen met het landelijk gemiddelde (11% tegenover 12%), maar vooral het aantal hogere middeninkomens (4% tegenover 8% en 10% tegenover 14%) is relatief klein. In de omliggende gemeenten is het aandeel midden- en hogere inkomens groter.

Van alle huishoudens in Amsterdam is 10% van Surinaamse of Antilliaanse afkomst, 4% van Turkse en 6% van Marokkaanse afkomst en 9% is afkomstig uit een ander niet-westers land. 16% behoort tot de westerse allochtonen en 56% wordt autochtoon genoemd. 

PrognosesVerschillen tussen prognoses PRIMOS, PEARL en OIS
Er bestaan 3 prognoses over de ontwikkeling van de bevolking in Amsterdam, namelijk de 2 landelijke prognoses (PEARL en PRIMOS) en de stedelijke prognose van OIS.

De prognoses van PRIMOS, PEARL en OIS

PRIMOS is de oudste prognose. Het is een jaarlijkse prognose, die door ABF Research wordt opgesteld voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken.  Ruim 10 jaar geleden werd door het CBS en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)  het PEARL-model ontwikkeld. Dit is een 3-jaarlijkse prognose. Voor de stad stelt OIS jaarlijks een bevolkingsprognose op.

In alle prognoses worden aannames gedaan over toekomstige ontwikkelingen aangaande het aantal geboorten en het aantal sterfgevallen, de binnenlandse en de buitenlandse migratie en de huishoudensvorming. Daarnaast wordt voor de bevolkingsprognose rekening gehouden met de woningbouwprogrammering; meestal alleen voor 10 jaar vooruit, omdat er voor een langere periode geen programmering is.

De uitkomst van de 3 prognoses is voor Amsterdam verschillend
Op grond van PRIMOS wordt de bevolking van Amsterdam in 2040 op 1.050.000 inwoners geschat. PEARL komt uit op 925.000. In de bevolkingsprognose van 2015 kwam OIS op hetzelfde aantal als PEARL uit, maar dit is in de prognose van 2016 naar boven bijgesteld tot 980.000 in 2040. OIS verwacht dat de stijging van de bevolking vooral voor 2025 zal plaatsvinden en daarna zal afvlakken. PEARL verwacht een meer geleidelijke stijging tot 2025 en minder afvlakking daarna. Volgens OIS wordt het verschil tussen PRIMOS en de eigen uitkomsten vooral verklaard door de aanname over de groei van de woningvoorraad na 2025. OIS verwacht dat die minder zal zijn dan wat PRIMOS verwacht.  De aanpassing van de prognose van OIS in 2016 is vooral gebeurd op grond van een hoger verwacht aantal gebouwde woningen. In de prognose van 2015 werd uitgegaan van 64.000 woningen meer dan in 2015; in die van 2016 van 94.000 meer woningen in 2040.  In een vergelijking van de uitkomsten van PEARL en PRIMOS voor de vier grote steden komen onderzoekers van het NIDI tot de conclusie dat PRIMOS voor alle grote steden meer bevolkingsgroei verwacht. Een mogelijke interpretatie van dit verschil is dat de PEARL- en de PRIMOS-prognose ander gedrag veronderstellen in de situatie waarin veel mensen in de stad willen gaan wonen, maar het aantal woningen beperkt is. Volgens die interpretatie beschrijft de PEARL-prognose een toekomst waarin mensen elders gaan wonen vanwege het tekort aan woningen in de stad, terwijl de PRIMOS-prognose een toekomst voorspelt waarin het aantal huishoudens sterker groeit dan het aantal woningen, bijvoorbeeld doordat alleenstaanden een woning delen of doordat studenten in een niet-zelfstandige woonruimte wonen. 

 

Nadat in het coalitieakkoord 2014-2018 al het voornemen was geuit om de woningbouw te versnellen en 5.000 woningen per jaar te bouwen, besloot het college in Koers 2025 Ruimte voor de Stad om tot 2025 de bouw mogelijk te maken van 50.000 woningen. Het aantal te bouwen woningen is niet direct gebaseerd op 1 van de bevolkingsprognoses, maar vooral op de gevoelde noodzaak om de druk op de woningmarkt te verlichten.  Wel verwijst het college naar de woningbehoefteprognose die door de provincie voor de MRA is opgesteld (op grond van het PRIMOS-model).  Op grond hiervan moeten er jaarlijks 11.000 woningen in de regio worden gebouwd, waarvan grofweg 50% binnen de stadsgrenzen van Amsterdam.

Aanleiding onderzoek

De woningmarkt staat dus onder druk in Amsterdam. Na de economische crisis heeft de vraag naar woningen een hoge vlucht genomen en staan kopers in de rij voor een schaarse woning op de verhitte woningmarkt. Beleggers en projectontwikkelaars willen graag investeren en corporaties nemen op hun beurt initiatieven om de doorstroming te bevorderen. Veel verschillende mensen willen graag in Amsterdam wonen. Het gaat bijvoorbeeld om studenten, starters, gezinnen, senioren en buitenlandse werknemers. Het gemeentebestuur streeft ernaar om tot een zo evenwichtig mogelijk woningaanbod te komen voor verschillende delen van de Amsterdamse bevolking. De gemeente is in dit speelveld niet uitsluitend zelf aan zet; de opgave het woningaanbod te vergroten en te verbeteren is er één waarbij verschillende partijen zijn betrokken, en waarin marktwerking een grote rol speelt. Bovendien opereert de gemeente binnen de door de rijksoverheid gestelde kaders, zoals de recente landelijke maatregelen om de woningmarkt van het slot te krijgen. De gemeente heeft in dit opzicht betrekkelijk weinig sturingsmogelijkheden, maar kan de betrokken partijen wel ondersteunen in hun taken door middel van het toepassen van uiteenlopende maatregelen en instrumenten. Zo stimuleert het college nieuwbouw, regisseert de gemeente de uitvoering van samenwerkingsafspraken met corporaties en de huurdersvereniging en faciliteert de gemeente marktpartijen.

De gemeente heeft in de recente Woonagenda 2025  haar belangrijkste doelen aangegeven, namelijk het realiseren van voldoende, betaalbare en goede woningen. In deze nota wordt echter niet aangegeven wat het realiseren van deze doelen inhoudt. De nota is meer een opsomming van ondernomen en te ondernemen acties. In de nota wordt wel een zeker beeld gegeven van de problemen op de Amsterdamse woningmarkt, maar er wordt geen gedetailleerde analyse van de belangrijkste onevenwichtigheden op de woningmarkt gemaakt.

In deze situatie heeft de rekenkamer ervoor gekozen om geen (rechtstreeks) onderzoek te doen naar de effectiviteit van het gemeentelijk beleid. Wel heeft de rekenkamer bekeken hoe het gemeentebestuur kan interveniëren en welke maatregelen ze daadwerkelijk neemt. In dit onderzoek hebben we ook vanuit het perspectief van enige specifieke groepen Amsterdammers het probleem gedetailleerder in beeld gebracht en bekeken welke mogelijke instrumenten de gemeente kan inzetten en daadwerkelijk inzet om het aanbod van woningen voor deze groepen te beïnvloeden. In dit onderzoek beoordelen we dus de gemeente op wat de gemeente kan doen en niet op basis van de effectiviteit.

Doel en onderzoeksvragen

Het doel van het onderzoek is om een overzicht te geven van de mogelijke oplossingen voor dit vraagstuk. Dat doen we door te laten zien welke instrumenten en maatregelen het college momenteel inzet, en welke instrumenten en maatregelen mogelijk zijn, maar het college niet aanwendt, tot de oplossing van de grootste knelpunten in het woningaanbod.

De centrale onderzoeksvraag is:

In welke mate benut het college beschikbare instrumenten en maatregelen om de grootste onevenwichtigheden in het woningaanbod te verminderen?


Onderzoeksvragen

  • Welke onevenwichtigheden in het woningaanbod nemen we waar op dit moment?
  • Wat zijn de belangrijkste onevenwichtigheden?
  • Welke instrumenten en maatregelen kunnen worden gebruikt om de onevenwichtigheden in de woningmarkt te verbeteren? Waar grijpen deze op in? Wat kan worden gezegd over de effectiviteit?
  • In hoeverre gebruikt het college instrumenten en maatregelen die aansluiten bij de geconstateerde onevenwichtigheden? Op welke punten grijpen de door het college toegepaste instrumenten en maatregelen in? Op welke punten niet?

Afbakening

Dit onderzoek is gericht op het aanbod aan vrijkomende woningen in de breedste zin, in relatie tot de verhuiswensen van Amsterdammers en mensen die naar Amsterdam willen verhuizen. Dit onderzoek is een publieksonderzoek en neemt daarom de door burgers ervaren knelpunten in de woningmarkt als vertrekpunt. In het onderzoek zijn we nagegaan welke instrumenten en maatregelen de belangrijkste onevenwichtigheden in de verhouding tussen aanbod van en vraag naar woningen kunnen verhelpen en welke instrumenten en maatregelen daadwerkelijk worden ingezet. Het belangrijkste resultaat van het onderzoek is om verschillende mogelijkheden aan te geven als oplossingen voor de problemen op de woningmarkt. Dit betekent dat – hoewel de effectiviteit van de ingezette instrumenten en maatregelen wel aan de orde komt – de effectiviteit van het beleid niet het centrale probleem van dit onderzoek is. Daarom hebben we geen algemene beleidsanalyse uitgevoerd. Het was niet het doel van dit onderzoek om een systematisch overzicht te geven van de doelstellingen van het beleid van de gemeente noch van de achtergronden daarvan.

Aanpak en werkzaamheden

Het onderzoek bestond uit drie onderdelen die elk zijn uitgevoerd om één of meerdere onderzoeksvragen te beantwoorden. De onderdelen zijn:

  • Een beschrijving van de grootste onevenwichtigheden in de vorm van profielen;
  • Een inventarisatie en typering van mogelijke instrumenten en maatregelen op basis van verkennend onderzoek bij Nederlandse en internationale steden;
  • Een inventarisatie en beschrijving van door het college gehanteerde en niet-gehanteerde instrumenten en maatregelen.

De grootste onevenwichtigheden brengen we in beeld in de vorm van profielen. Dit is gebeurd aan de hand van de data in de onderzoeken Wonen in Amsterdam (WiA) van 2013 en 2015. Op grond hiervan is een rangschikking gemaakt van de onevenwichtigheden waarbij we een keuze maken van de onevenwichtigheden die wij het belangrijkst vinden.

De geselecteerde profielen gebruiken we als uitgangspunt voor een inventarisatie van instrumenten en maatregelen door nationaal en internationaal verkennend onderzoek. Door middel van een categorisering van de instrumenten en maatregelen maken we inzichtelijk waar deze instrumenten en maatregelen op ingrijpen, hoe ze dat beogen te doen, en (mogelijk) ook hoe effectief ze zijn.

We maken een vergelijking tussen mogelijke instrumenten en maatregelen en feitelijk door Amsterdam ingezette instrumenten en maatregelen, die resulteert in een analyse waaruit blijkt in welke mate het college beschikbare instrumenten en maatregelen benut om de grootste onevenwichtigheden in het woningaanbod te verminderen.

Voor dit laatste onderdeel is – naast documentenanalyse - een groot aantal interviews gehouden met leden van de ambtelijke organisatie in Amsterdam, met de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, !WOON en een enkele andere expert, en met leden van de ambtelijke organisatie in Haarlem, Rotterdam en Utrecht. Een overzicht van de gesprekken is opgenomen in de Onderzoeksverantwoording bij geïnterviewde personen.

Conclusies en aanbevelingen

Hoofdconclusie

In Amsterdam is de situatie op de woningmarkt niet in evenwicht. Er is onvoldoende woningaanbod dat past bij de vraag voor wat betreft betaalbaarheid en omvang. Mensen die op zoek zijn naar een woning moeten vaak lang zoeken en wachten. De belangrijkste problemen doen zich voor bij huishoudens die vanwege hun inkomen, leeftijd of gezinssamenstelling niet flexibel genoeg zijn om een nieuwe passende woning te vinden of een niet passende woning te kunnen accepteren. Dat zijn stellen met kinderen en lage of middeninkomens, eenoudergezinnen, alleenwonenden ouder dan 35 jaar met een laag inkomen en huishoudens van vijf of meer personen.

De gemeentelijke overheid spant zich in om de problemen op te lossen. We hebben 65 mogelijke instrumenten geïnventariseerd; veel van deze instrumenten worden door de gemeente al gebruikt. Op de bouw van woningen oefent de gemeente vooral invloed uit door haar actieve grondbeleid en door de voorwaarden die ze kan stellen in erfpachtcontracten. De gemeente heeft een belangrijke taak bij het verdelen van de woonruimte in de sociale sector. In de huisvestingsverordening is daarover veel vastgelegd. Over de uitwerking van de toewijzing van woningen aan grote gezinnen moeten nog besluiten worden genomen.

Ondanks alle inspanningen is het doel van een evenwichtige woningmarkt nog niet bereikt. Maar de problemen zijn ook lastig op te lossen voor een lokale overheid. Het gemeentelijk optreden kan echter op een aantal punten wel worden aangescherpt of ingevuld. De gemeente kan meer afspraken maken over inkomensafhankelijke huren en over differentiatie van huren in delen van de stad waar de druk op de markt het grootst is. Ze heeft ook weinig aandacht voor de mogelijkheden om bewoners financieel te ondersteunen bij de aanschaf van een woning. Gegeven de hardnekkigheid van de problemen zijn er wellicht ook onconventionele oplossingen nodig die nu nog niet passen in het wettelijk kader of het vigerende beleid van de stad. Anders lijkt het bereiken van meer evenwicht op de woningmarkt nauwelijks haalbaar.

Deelconclusies

Een weinig evenwichtige woningmarkt

De woningmarkt in Amsterdam staat sterk onder druk. Daarbij spelen zowel een toenemende vraag als een afnemend aanbod een rol. Bovendien sluit het aanbod dat er is vaak niet aan op de vraag van woningzoekenden. In samenhang met de belangstelling die er is voor beleggen in vastgoed leidt dit tot sterk stijgende prijzen in de koopsector, wat ook zorgt voor hogere prijzen in de particuliere huursector.

De mismatch tussen vraag en aanbod doet zich allereerst voor bij de betaalbaarheid van woningen. Ongeveer de helft van de Amsterdamse huishoudens (51%) heeft een inkomen waardoor ze in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Het aanbod van sociale huurwoningen is in verhouding tot het aantal huishoudens met lage inkomens relatief laag (44% van het totale aanbod) en in de afgelopen jaren door verschillende oorzaken – waaronder het gebrek aan doorstroming en het beroep erop van urgente groepen woningzoekenden – afgenomen. Het aanbod in de midden huursector is in verhouding tot het aantal middeninkomens naar verhouding groter (29% van het totale aanbod tegenover 16% van alle huishoudens), maar de prijzen zijn hoog. Dat maakt dit woningsegment voor middeninkomens steeds moeilijker betaalbaar.

Bij de omvang van de woningen is de discrepantie tussen vraag en aanbod nog veel groter: meer dan 80% van de huishoudens zoekt een woning van meer dan 60 m², terwijl minder dan 40% van het aanbod uit dergelijke woningen bestaat. Veel huishoudens nemen genoegen met een kleine woning, waardoor een derde van alle huishoudens met 3 of meer personen minder dan 60 m² woonruimte tot zijn beschikking heeft.

De krapte op de woningmarkt veroorzaakt sterk stijgende koopprijzen: de gemiddelde verkoopprijs van woningen nam van 2014 tot 2017 met bijna 45% toe. De prijsstijging wordt in zekere mate – niet bekend is in welke mate - ook beïnvloed door het grote aantal woningverkopen - ongeveer de helft van het totaal - aan kopers die niet in de woning gaan wonen. Belegging in vastgoed speelt dus in de prijsontwikkeling een rol.

Veel meer bouwen lijkt daarnaast het probleem onvoldoende op te lossen. In het onderzoek is door verschillende informanten de verwachting uitgesproken dat nieuwbouw de grote vraag niet zal weten weg te nemen, maar integendeel meer vraag zal oproepen. Meer bouwen lijkt in de huidige situatie dus een noodzakelijke, maar geen doorslaggevende oplossing om de woningmarkt meer in evenwicht te brengen.

Amsterdam heeft de ontwikkelingen op de woningmarkt altijd al stevig proberen te beïnvloeden. Het erfpachtinstrument is daarbij een belangrijk middel. Met 80% van de grond in handen van de gemeente en de mogelijkheid om afspraken te maken bij het sluiten van erfpachtcontracten is de uitgangspositie van Amsterdam om invloed uit te oefenen op de woningmarkt groter dan die van andere gemeenten. Maar de stad heeft ook te maken met rijksbeleid dat in de afgelopen jaren gericht was op regulering voor de lagere inkomens en op zo veel mogelijk marktwerking voor de midden en hogere inkomens. Uitgangspunt van dit beleid is dat door (meer) marktwerking vraag en aanbod op de woningmarkt beter op elkaar zullen aansluiten; regulering is alleen nodig voor die delen van de woningmarkt waar sprake is van schaarste. De regulering door middel van het woningwaarderingsstelsel leidt in Amsterdam echter tot liberalisatie van particuliere huurwoningen in de sociale sector. Het woningwaarderingsstelsel leidt in Amsterdam dus tot een afname van de sociale huurvoorraad en sterk stijgende prijzen in de middenhuursector. Daardoor komen zowel lagere als middeninkomens in de knel.

Wat zijn de belangrijkste onevenwichtigheden?

De situatie op de Amsterdamse woningmarkt is voor alle huishoudens lastig. Maar voor bepaalde typen van huishoudens is het extra lastig om een passende woning te vinden. Dat zijn stellen met kinderen, eenoudergezinnen, alleenwonenden van 35 jaar en ouder en grotere huishoudens.

Op grond van onze analyses van de gegevens uit het onderzoek Wonen in Amsterdam hebben we een aantal typen huishoudens getraceerd die veel last hebben van knelpunten op de woningmarkt. Voor wat betreft de betaalbaarheid gaat het vooral om eenoudergezinnen, huishoudens met lage inkomens en huishoudens met een niet-Nederlandse herkomst. Ook huishoudens in het duurdere deel van de sociale sector (vanaf €618) en in het middeldure corporatiesegment hebben vaak problemen met het betalen van de huur. Nogal wat grote gezinnen blijken krap te wonen (in woningen van minder dan 60 m²); veel Amsterdamse huishoudens zouden graag groter wonen, maar dat aanbod is er nauwelijks. Vooral huishoudens van drie personen of meer, oudere huishoudens en huishoudens met lage inkomens hebben weinig mogelijkheden om te verhuizen.

In dit onderzoek concluderen we dat zich bij een aantal groepen grote onevenwichtigheden voordoen. Groot heeft te maken met de omvang van de groep, maar ook met de ernst van het probleem. Bij dat laatste speelt de mate van flexibiliteit een belangrijke rol. Flexibiliteit is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden als de hoogte van het inkomen, de leeftijd en de omvang van het huishouden.

Zo vormen alleenwonenden in Amsterdam een belangrijke groep, maar een groot deel is flexibel. Eigenlijk lijkt vooral de groep volwassen alleenwonenden met een laag inkomen weinig antwoord te hebben op de problemen die ze ondervinden op de woningmarkt. Gezinnen met middeninkomens vormen naar verhouding een kleine groep, maar hebben in vergelijking met andere groepen wel een groot probleem. Hun uitgangspositie op de Amsterdamse woningmarkt is erg lastig omdat ze niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en er weinig grote en betaalbare woningen zijn. Hetzelfde geldt voor eenoudergezinnen, die in vergelijking met stellen met kinderen vaak een lager inkomen hebben, maar net als gezinnen met twee ouders een woning met meerdere slaapkamers nodig hebben. Het knelpunt bij de grote huishoudens speelt vooral bij de groep Marokkaanse Amsterdamse huishoudens.

Welke instrumenten kunnen worden ingezet en welke zet Amsterdam in?

We hebben 65 instrumenten kunnen traceren op de woningmarkt in de stad te beïnvloeden. Van veel van deze instrumenten maakt Amsterdam gebruik.

We hebben een overzicht opgesteld van 65 beschikbare instrumenten, die de gemeente tot haar beschikking heeft om de woningmarkt te beïnvloeden. We onderscheiden maatregelen die de gemeente kan nemen om de nieuwe woningen in de stad te realiseren en maatregelen die kunnen worden ingezet om invloed uit te oefenen op de prijs en bewoning van de bestaande woningvoorraad.

Hieronder geven we aan of Amsterdam de instrumenten wel inzet (+), gedeeltelijk inzet (+/-), beargumenteerd niet inzet (*) of niet inzet zonder duidelijke argumenten (-).

Tabel 3.1 - Overzicht beschikbare instrumenten en inzet door Amsterdam
aandachtsveldaantalingezet door Amsterdam
  -+/-*-
BOUWEN
Ruimtelijk instrumentarium103430
Grondbeleid109010
Locaties44000
Samenwerken43010
Financieel40211
WONEN
Huurprijs85111
Huurtoeslag10100
Woningvoorraad94140
Woonruimteverdeling94221
Huurbescherming31110
Financieel31110

Bij de instrumenten voor de bouw van woningen vormt verwerving en uitgifte van grond via erfpacht het uitgangspunt voor het optreden van de gemeente. Hoewel het actieve verwerven van grond door de gemeente grotendeels is stil gelegd – mede omdat al 80% van de grond in handen van de gemeente is – is het grondbeleid nog altijd actief te noemen. De invloed op wat er gebouwd wordt vindt in het bijzonder plaats door het bezit van de grond en door de specifieke voorwaarden, die de gemeente stelt in erfpachtcontracten.

De grote nadruk op het grondbeleid veroorzaakt dat het ruimtelijk instrumentarium – dat er uiteraard wel is – minder vaak wordt ingezet voor de beïnvloeding van nieuwbouw. Dit vindt alleen in de meer bijzondere gevallen plaats; als de gemeente de grond niet in bezit heeft of bij transformaties. De instrumenten voor de specifieke ontwikkeling van locaties worden benut, alsmede die waarmee samenwerking met marktpartijen wordt bevorderd. Specifieke financiële instrumenten worden door de gemeente daarentegen weinig ingezet: de middensegment hypotheek bestaat niet meer, andere financiële regelingen voor bijvoorbeeld zelfbouwers zijn er niet en een fonds voor sociale woningbouw wordt vanwege de afspraken met de woningcorporaties overbodig geacht. Amsterdam verstrekt wel subsidie voor de bouw van jongeren- of studentenwoningen.

Waar de verantwoordelijkheid voor de inzet van instrumenten bij bouwen voornamelijk bij de gemeente ligt – met uitzondering van de samenwerkingsinstrumenten –is de verantwoordelijkheid voor de instrumenten voor een gewenst gebruik van de bestaande woningen veel meer gespreid. Alleen voor de instrumenten op het gebied van de woonruimteverdeling van sociale huurwoningen ligt de verantwoordelijkheid geheel bij de gemeente. Bij de instrumenten voor het in stand houden van de (sociale) woningvoorraad is dat maar ten dele het geval en voor de huurprijzen en de huurtoeslag ligt de verantwoordelijkheid vooral bij het Rijk en de verhuurders, waaronder de woningcorporaties. De invloed van de gemeente op de huurprijzen kan alleen plaatsvinden door middel van de prestatieafspraken met de corporaties en door middel van lobby naar het Rijk. De gemeente zet zich in om het huurbeleid te beïnvloeden, door bijvoorbeeld veranderingen in het woningwaarderingsstelsel en van de liberalisatiegrens te bepleiten. We constateren dat de gemeente geen duidelijke afspraken heeft gemaakt met de corporaties over inkomensafhankelijke huurstijgingen en naar gebied gedifferentieerd huurbeleid. Amsterdam voert op dit moment geen lobby richting Den Haag om de regeling voor de huurtoeslag aan te passen; in 2015 werd hierover een laatste actie uitgevoerd.

Op het terrein van de woonruimteverdeling is in de afgelopen jaren veel gebeurd. Over de uitwerking van de toewijzing van woningen aan grote gezinnen moeten echter nog besluiten worden genomen. Over de omvang van de sociale woningvoorraad zijn belangrijke afspraken met de corporaties gemaakt. De gemeente heeft met hen geen afspraken gemaakt over de bouw van middeldure huurwoningen, maar dit lijkt te worden ondervangen door de plannen van het Platform Amsterdam Middenhuur.

Amsterdam stimuleert het wonen in minder populaire gebieden niet. Ook maakt Amsterdam geen afspraken met de buurgemeenten over de omvang van de sociale voorraad.

Welke instrumenten worden nog onvoldoende ingezet?

Amsterdam maakt van een aantal instrumenten nog onvoldoende gebruik. Vergroting van het woningaanbod in de gereguleerde voorraad en toewijzing van grote woningen vragen (nog) meer aandacht.

De gemeente zet instrumenten in om de problemen te verminderen van de huishoudens die te maken hebben met de grootste onevenwichtigheden. Het gaat dan om maatregelen zoals het maken van afspraken bij erfpachtcontracten over de bouw van middenhuurwoningen. Die zijn belangrijk voor gezinnen met een middeninkomen. De huurkorting voor huishoudens met minimuminkomens is uiteraard van belang voor de lagere inkomens, met name voor de eenoudergezinnen en de alleenwonenden. Maar de stad zou een paar instrumenten nog wat scherper kunnen inzetten:

  • Te weinig aandacht voor vergroting van het woningaanbod in de gereguleerde voorraad:
    De gemeente heeft afspraken gemaakt met de woningcorporaties over de omvang van de sociale huurvoorraad. Deze afspraken vormen ook het uitgangspunt voor het aantal onttrekkingen dat plaats kan vinden (door sloop, verkoop of liberalisatie) en over het aantal toevoegingen (door nieuwbouw of verbouw). In de afspraken over de omvang van de sociale huurvoorraad is vastgelegd dat er op termijn voldoende woningen zullen zijn voor huishoudens die een sociale huurwoning nodig hebben. Het belangrijkste knelpunt voor woningzoekenden met lage inkomens is echter niet de omvang van de voorraad, maar het vrijkomend aanbod van woningen. Het aanbod van vrijkomende woningen in de sociale huursector is in de afgelopen jaren afgenomen. Dit knelt te meer omdat dit een van de weinige instrumenten is – naast nieuwbouw – waarmee de problemen van woningzoekenden met lage inkomens kunnen worden verminderd. De gemeente zou moeten proberen nog meer te doen. Dat kan door meer te bouwen in de sociale huursector, meer aandacht te geven aan de doorstroming in de sociale huursector en nog meer prioriteit te geven aan het voorkomen van onttrekken van woningen uit de sociale huurvoorraad.
  • De toewijzing van grote woningen nog niet scherp genoeg geregeld:
    Voor (grote) gezinnen is een verdere aanscherping van de toewijzing van grote woningen belangrijk. Voor de sociale huursector kan de gemeente dat regelen in de huisvestingsverordening. Er is nu in de verordening opgenomen dat er bij toewijzing voorrang moet worden verleend aan grote gezinnen, maar het is niet uitgewerkt hoe dit moet gebeuren. Dit is ook niet vastgelegd in de afspraken met de corporaties. Verder worden grote gezinnen die te klein wonen niet tot de urgente woningzoekenden gerekend.

Welke mogelijke instrumenten zet Amsterdam niet in?

Amsterdam maakt van een paar instrumenten geen gebruik zonder duidelijke argumentatie. De stad kan meer doen om huurprijzen te beïnvloeden en zou bewoners kunnen helpen met individuele financiële regelingen.

Amsterdam zet een groot deel van de beschikbare instrumenten in om invloed uit te oefenen op het woningaanbod. We constateren dat de gemeente ook een aantal instrumenten niet inzet. Bij een deel van die instrumenten heeft de gemeente een afgewogen reden om het niet in te zetten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een deel van het ruimtelijk instrumentarium. Dat zet de gemeente minder vaak in, omdat ze afspraken kan vastleggen door middel van het grondprijsbeleid en in erfpachtcontracten. Andere instrumenten kan de gemeente niet inzetten, omdat dit wettelijk niet mogelijk is (bijvoorbeeld een eigen Amsterdamse huursubsidie bieden of de woningvoorraad voor Amsterdammers afschermen). Bij de inzet van een enkel instrument zijn vooral praktische bezwaren (bijvoorbeeld de heroprichting van een eigen woningbedrijf). Dergelijke praktische bezwaren zouden ook heroverwogen kunnen worden gegeven de ernst van de problemen, maar dat hebben we nu geaccepteerd als een weloverwogen beslissing.

Een aantal instrumenten wordt zonder duidelijke argumentatie niet of minder ingezet. Het gaat dan om:

  • Weinig aandacht voor beïnvloeden van de huurprijzen om doorstroming te bevorderen:
    De huurprijzen zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de verhuurder. De gemeente kan indirect wel invloed uitoefenen. Zij doet dat ook wel door veranderingen in het woningwaarderingsstelsel en van de liberalisatiegrens te bepleiten. De gemeente heeft echter geen duidelijke afspraken gemaakt over inkomensafhankelijke huurstijgingen en een naar gebied gedifferentieerd huurbeleid. Zulke afspraken zouden doorstroming in de sociale voorraad kunnen bevorderen. Verder heeft ze in de laatste jaren geen actieve lobby naar Den Haag gevoerd om de wettelijke kaders voor de huurtoeslag te beïnvloeden.
  • Geen individuele financiële regelingen:
    In Amsterdam bestaan geen individuele financiële regelingen (meer) voor woningzoekenden, zoals een starterslening, een middensegment hypotheek of, financieringsfaciliteiten voor zelfbouwers. Een starterslening heeft wel bestaan als eenmalige 50/50 regeling met het Rijk, maar na 2013 was hiervoor geen geld meer beschikbaar. Ook bestond tot 2006 de Amsterdamse middensegment hypotheek. De corporaties bieden woningen aan met de mogelijkheid om deze te kopen met een vorm van kopersondersteuning, maar de gemeente speelt hierbij geen rol. Een financieringsregeling voor zelfbouwers bestaat niet.

Aanbevelingen

De gemeente streeft naar een evenwichtig woningaanbod. Ondanks veel inzet lukt dat nog onvoldoende. In onze aanbevelingen vragen we aandacht voor de mogelijkheid om de inzet van gebruikte instrumenten aan te scherpen of sommige instrumenten, die nu niet gebruikt worden, alsnog in te zetten. Vanwege de hardnekkigheid van de problemen bevelen we ook aan om instrumenten te overwegen waarvan de inzet een meer fundamentele discussie vergt. Die discussie begint met de vraag wat voor stad Amsterdam wil zijn.

Inzet van instrumenten aanscherpen

Amsterdam zet veel instrumenten in; hier en daar zou dat scherper kunnen
Er zijn veel verschillende mogelijkheden om de situatie op de woningmarkt te verbeteren, zowel bij het bouwen van woningen als bij het verdelen en beheren van de woningvoorraad. Amsterdam zet de meeste instrumenten ook in en als de gemeente dit niet doet zijn er meestal gegronde argumenten voor. Maar we kunnen ook constateren dat de inzet van deze instrumenten onvoldoende is om de problemen op te lossen van huishoudens die de meeste knelpunten op de woningmarkt ervaren. Daarom pleiten we voor het verder aanscherpen van sommige instrumenten die al ingezet worden.

Aanbeveling 1: Scherp de inzet van de volgende – al gebruikte - instrumenten verder aan:

  • Uitbreiding van het aanbod van de gereguleerde voorraad
  • Invloed op de ontwikkeling van de huurprijzen
  • Toewijzing van grote woningen
     
  • Het aanbod van de gereguleerde voorraad uitbreiden:
    Voor de woningzoekenden met een laag inkomen is vergroting van het aanbod in de gereguleerde woningvoorraad belangrijk. Het aanbod van vrijkomende woningen in deze sector is echter in de afgelopen jaren steeds verder afgenomen. Vergroting daarvan zal moeten plaatsvinden door nieuwbouw, door de doorstroming in deze voorraad te vergroten en door ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk woningen aan de voorraad worden onttrokken. Doorstroming in de sociale huurvoorraad kan bevorderd worden door het verminderen van de zogenaamde goedkope scheefheid, zie het volgende instrument. Daarnaast is ook het verder aanscherpen van de handhaving van vakantieverblijven of van illegale of onrechtmatige bewoning een mogelijke maatregel. Hetzelfde geldt voor het voorkomen van het onttrekken van particuliere woningen aan de gereguleerde voorraad of de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties.
     
  • Meer invloed proberen uit te oefenen op de ontwikkeling van de huurprijzen:
    De gemeente kan op verschillende manieren invloed proberen uit te oefenen op de ontwikkeling van de huurprijzen. Zo kan ze afspraken maken met de woningcorporaties over inkomensafhankelijke huren. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Deze afspraken kunnen leiden tot vermindering van goedkoop scheef wonen en toename van doorstroming in sociale huurwoningen. Dat effect zal misschien niet zo groot zijn omdat er betrekkelijk weinig alternatieven zijn voor huishoudens met een middeninkomen, die nu in een sociale huurwoning wonen. Maar ook dan lijkt een passende ‘inkomensafhankelijke’ huur zinnig.

    De gemeente en de corporaties hebben afspraken gemaakt over het aantal aangeboden woningen onder de aftoppingsgrens in gebieden die onder hoge druk staan (Centrum, Zuid, delen van West). Er zijn echter geen afspraken over de stijging van de huren in deze gebieden. Een gedifferentieerde huurprijs kan in specifieke gebieden een betere verdeling van huishoudens naar inkomenssamenstelling tot stand brengen. Dit kan een instrument zijn om goedkope scheefheid in juist deze specifieke gebieden te verminderen.

    De gemeente Amsterdam zegt in de Woonagenda 2025 dat het systeem van huurtoeslag anders moet worden ingericht. Sinds de laatste brief over dit onderwerp in 2015 lijkt de lobby hierover naar Den Haag echter op een laag pitje te staan. De gemeente Rotterdam voert een sterke lobby om de inkomensgrens voor huurtoeslag voor gezinnen (nu €30.000) te verhogen. Rotterdam doet dit vanwege de betaalbaarheidsproblemen van de huishoudens met een inkomen tussen €30.000 en de EU-grens (€35.000), die aangewezen zijn op de bovenkant van de sociale sector.
     
  • Toewijzing van grote woningen aanscherpen:
    Voor de sociale huursector kan de gemeente in de huisvestingsverordening opnemen dat er bij toewijzing voorrang moet worden verleend aan grote gezinnen. Er is daar in de verordening ook aandacht voor. Het is belangrijk dat ook wordt uitgewerkt hoe dit moet gebeuren en dat het vervolgens ook wordt vastgelegd in de afspraken met de corporaties. Verder kunnen grote gezinnen die te klein wonen tot de urgente woningzoekenden worden gerekend.

Een enkel instrument wordt niet ingezet, waar dat wel zou kunnen
Er zijn maar weinig instrumenten die de gemeente zonder duidelijke argumentatie niet inzet. Daarbij is één instrument waarvan ons het gebruik zinvol lijkt.

Aanbeveling 2: Zet het volgende - nu niet gebruikte – instrument in:

  • Het invoeren van een individuele financiële regeling, bijvoorbeeld in de vorm van leningen:
    Zeker nu veel huishoudens met middeninkomens financiële problemen ondervinden bij het vinden van een betaalbare koopwoning kan individuele financiële ondersteuning een relevant instrument zijn. Een probleem daarbij is dat de gemeente geen inkomenspolitiek mag bedrijven; dat is onlangs nog eens duidelijk geworden naar aanleiding van een raadsverzoek om de mogelijkheden van huursubsidie voor middeninkomens te bekijken. Financiële ondersteuning zal dus waarschijnlijk moeten plaatsvinden in de vorm van leningen. Interessant hierbij is het voorbeeld van de gemeente Haarlem, waar de starterslening nog steeds bestaat. In Haarlem gebruikt de gemeente daarvoor een soort van revolving fund methode: nieuwe leningen kunnen worden verstrekt wanneer de oude (deels) terugbetaald zijn. Op dezelfde wijze wil Haarlem ook een financieringsregeling voor zelfbouwers gaan opzetten. Aan dergelijke regelingen zijn uiteraard zekere risico’s voor de gemeente verbonden.

Het voeren van een fundamentele discussie

In de Woonagenda 2025 zegt de gemeente dat Amsterdam een stad moet zijn met ruimte voor iedereen. Wij hebben dat vertaald als evenwicht op de woningmarkt. Er moet aanbod zijn dat past bij de vraag. Ondanks alle inspanningen die Amsterdam al pleegt lijken de problemen alleen maar groter te worden. En ook met de extra inspanningen die wij suggereren (zie vorige aanbevelingen) gaat het niet lukken om het zo gewenste evenwicht op de woningmarkt te bereiken.

De problemen zijn dus groot en er is een aanpak nodig waarbij ook gedacht wordt buiten het huidige wettelijk kader of het vigerende beleid van de stad. Het is niet aan een rekenkamer om daarbij een koers aan te bevelen. Dat vergt een politiek en ook publiek debat. Als rekenkamer willen we aandacht vragen voor de noodzaak van dat debat. Wij denken dat het gegeven de lastige situatie op de Amsterdamse woningmarkt nuttig is als het college dat debat entameert en een discussienota maakt. Dat is iets anders dan de Woonagenda. Het zal moeten gaan om vraagstukken die spelen rondom marktwerking en regulering, tussen het sturen van de ontwikkeling van de bevolking of juist niet en tussen het afschermen van de Amsterdamse woningmarkt of het openhouden daarvan.

Aanbeveling 3: Maak een discussienota om het debat in de raad en in de stad te kunnen voeren over instrumenten, die nu nog buiten de huidige beleidskaders en/of wettelijke kaders vallen. Besteed daarbij aandacht aan de dilemma’s marktwerking versus regulering, sturen versus volgen bevolkingssamenstelling en afschermen versus openhouden van de Amsterdamse woningmarkt.

Als rekenkamer willen wij onderwerpen aandragen voor de discussienota en daarmee ook voor het debat. Een belangrijk startpunt is de vraag aan welke bewoners Amsterdam een thuis wil bieden. Moet er ruimte gemaakt worden in de zin van een passend aanbod voor iedereen die in Amsterdam wil wonen? Dat kan natuurlijk niet en gebeurt ook niet. Bij elke afspraak over het gewenste woningaanbod worden keuzes gemaakt. En dat leidt ook tot discussie. Discussie over de segregatie van bevolkingsgroepen over de stad, over de positie van mensen met middeninkomens en over het wegtrekken van gezinnen de stad uit. Er bestaan dus wel beelden over wat een wenselijke ontwikkeling van de bevolkingssamenstelling zou moeten zijn.

Aanbeveling 4: Besteed in de discussienota aandacht aan de stad, die Amsterdam wil zijn.

Het gaat hierbij om de vraag waar de prioriteit ligt bij de inzet van de gemeente op de woningmarkt. Moet er vooral aandacht zijn voor de huishoudens waarvan wij in ons onderzoek hebben laten zien dat ze grote problemen hebben op de huidige Amsterdamse woningmarkt? Naast de groepen in Amsterdam die problemen op de woningmarkt ervaren, zijn er uiteraard ook mensen van buiten de stad, die graag in Amsterdam zouden willen wonen en die die wens moeilijk kunnen realiseren. Er zijn ook groepen die zijn vertrokken omdat er geen aanbod was voor hun vraag. Het vraagt om een bredere discussie en om een meer uitgewerkte en expliciete visie van de gemeente op de stad, die Amsterdam zou willen zijn.

Andere belangrijke bouwstenen voor het debat worden gevormd door mogelijke oplossingen om de onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt te verminderen die nu nog in strijd zijn met het wettelijk kader of het vigerende beleid van de stad. Bij al die instrumenten spelen ook de principiële politieke discussies over marktwerking, het sturen van de bevolkingssamenstelling en het afschermen van de Amsterdamse woningmarkt.

Aanbeveling 5: Besteed in de discussienota aandacht aan instrumenten, die nu nog buiten het huidige wettelijk kader vallen of een verandering in het huidige beleid inhouden.

  • Reguleren van de middenhuursector door verhoging van de liberalisatiegrens
  • Verlaging van de liberalisatiegrens en verhoging van de huurtoeslaggrens
  • Beschermen van de koopmarkt voor verkoop aan beleggers
  • Gemeenschappelijke woonruimteverdeling van de G4
  • Detaillering van afspraken in specifieke gebieden met meeste druk op de markt
  • Verdere flexibilisering huurcontracten
  • Meer grotere woningen bouwen en minder kleine
  • Bouwen in uitbreidingsgebieden of groen
     
  • Reguleren van de middenhuursector door verhoging van de liberalisatiegrens en de inkomensgrens van de sociale voorraad:
    De gemeente zou meer greep kunnen houden op de ontwikkeling van de huren in de middenhuursector door verhoging van de zogenaamde liberalisatiegrens. Dit biedt mogelijkheden om de woningvoorraad beter te verdelen voor woningzoekenden met (lage) middeninkomens. Dit houdt dus een keuze in voor meer regulering. Door de liberalisatiegrens te verhogen – waardoor het puntensysteem ook van toepassing wordt verklaard voor middenhuurwoningen – zijn alle verhuurders – ook de particuliere – daaraan gebonden. De hoogte van de huren is daardoor niet meer alleen het resultaat van marktwerking. Verhoging van de liberalisatiegrens betekent echter ook dat de inkomensgrens voor de gereguleerde voorraad moet worden verruimd, omdat anders de (lage) middeninkomens niet voor toewijzing in aanmerking komen. Dat vereist allemaal wettelijke aanpassingen.
     
  • Verlaging van de liberalisatiegrens en verhoging van de huurtoeslaggrens:
    De vraag ligt voor hoeveel meer regulering wenselijk is gezien de huidige situatie op de woningmarkt. Wat levert meer regulering voor middeninkomens op? Een alternatief voor verhoging van de liberalisatiegrens en meer regulering is het omgekeerde, namelijk verlaging van de liberalisatiegrens. Dit vraagt dan wel om een gelijktijdige verhoging van de huurtoeslaggrens. Het uitgangspunt hierbij is dat de huurprijzen dan meer door marktwerking tot stand zouden komen. Dit leidt tot hogere huren. Om woningen toegankelijk te houden voor lagere en middeninkomens zou de huurtoeslaggrens moeten worden verhoogd. Dit vereist aanpassingen in de Wet op de huurtoeslag. Zogenaamd goedkoop scheef wonen wordt zo meer tegen gegaan. Ook wordt een deel van de woningvoorraad, die nu alleen toegankelijk is voor huishoudens met lage inkomens, ook toegankelijk voor huishoudens met middeninkomens. Nadelen zijn er ook verbonden aan deze maatregel: woningzoekenden met lage inkomens zullen meer concurrentie ondervinden bij het zoeken van een woning. En het Rijk zal meer uitgaven moeten doen door het vergrote beroep op de huurtoeslag.
     
  • Beschermen van de koopmarkt voor verkoop aan beleggers:
    In Amsterdam worden veel woningen verkocht als beleggingsobject; slechts de helft van de verkochte woningen wordt gekocht door een eigenaar-bewoner. In de huursector is er veel onrust over de vakantieverhuur van woningen. Meer woningen behouden voor bewoners van Amsterdam kan een mogelijke oplossingsrichting zijn. Hierbij is te denken aan de bepalingen in de Huisvestingswet voor de Waddeneilanden. Die maken het mogelijk om op de eilanden ook een deel van de koopsector vergunning plichtig te maken. Een woning mag dan alleen worden gekocht als de koper er zelf gaat wonen. Om dit voor Amsterdam mogelijk te maken zou een wetswijziging noodzakelijk zijn; misschien is ook te denken aan een afzonderlijke ‘Amsterdam-wet’. Met een dergelijk instrument kan mogelijk de verkoop van woningen worden gereguleerd, maar ook de vakantieverhuur van huurwoningen verder worden beperkt. Het inzetten van een dergelijk instrument kan uiteraard gevolgen hebben voor andere belangrijke doelstellingen van de stad: het kan bijvoorbeeld de toegang van de woningmarkt voor expats beperken en nadelig zijn voor de internationale aantrekkelijkheid van Amsterdam.
     
  • Gemeenschappelijke woonruimteverdeling van de G4:
    Verdergaande samenwerking met de G4 en de regio is een andere optie. Te denken is aan een huisvestingsverordening voor de G4; alle regels gelden voor alle 4 steden. Opgebouwde wachttijd voor de sociale huursector in Amsterdam geldt ook voor de andere steden en hun regio’s. Om dit mogelijk te maken moeten de besluiten van het Rijk over de indeling van woningmarktregio’s herzien worden. Een gevolg van een dergelijke vorm van samenwerking is dat er waarschijnlijk extra investeringen in de infrastructuur nodig zijn, niet alleen tussen de G4 (‘Rondje Randstad’), maar ook tussen elk van de G4 en hun regiogemeenten. Een keuze voor de inzet van dit instrument houdt in dat de woningmarkt niet alleen open staat voor Amsterdammers, maar ook voor de inwoners van de andere grote steden.
     
  • Detaillering van afspraken in specifieke gebieden met de meeste druk op de markt:
    In delen van de stad binnen de ring is de druk op de woningmarkt bijzonder hoog. De samenstelling van de woningvoorraad in deze gebieden kan door de gemeente maar in beperkte mate worden veranderd door nieuwbouw. Andere mogelijkheden zijn toewijzingsregels en gedifferentieerd huurbeleid. De gemeente kan ook de samenstelling van de woningvoorraad in deze gebieden op andere wijze proberen te beïnvloeden. Hamburg heeft regels opgesteld waardoor voor vrijwel elke verandering in de woningvoorraad (sloop, verkoop, functieverandering, renovatie die tot huurverhoging kan leiden, samenvoeging en splitsing) in specifieke aandachtsgebieden apart toestemming moet worden gevraagd aan de gemeente. Dit vraagt om veranderingen in de huisvestingsverordening. De gemeente kan zo meer greep houden op de effecten van investeringen in deze gebieden op de prijzen op de woningmarkt. Keuze voor dit instrument houdt extra regelgeving in.
     
  • Verdere flexibilisering van huurcontracten:
    De Woningwet biedt mogelijkheden om aan bepaalde groepen tijdelijke huurcontracten aan te bieden. Door hen een tijdelijk contract aan te bieden kunnen zij de stap naar een zelfstandige woning zetten in een periode van 2 of 5 jaar. Starters op de woningmarkt – vooral jongeren, maar ook alleenstaanden, bijvoorbeeld na een scheiding – zijn gebaat bij een verdere flexibilisering van huurcontracten. Dat zou kunnen door bijvoorbeeld de groepen die hiervoor in Amsterdam in aanmerking komen uit te breiden of het deel van het reguliere aanbod dat hiervoor in aanmerking komt – nu 33% - te verruimen. Dat laatste is uiteraard nadelig voor andere woningzoekenden die op de gereguleerde sociale huurvoorraad zijn aangewezen. De inzet van dit instrument zou echter voort kunnen vloeien uit een bewuste keuze voor een bepaalde ontwikkeling van de samenstelling van de bevolking.
     
  • Meer grote woningen bouwen en minder kleine:
    In Amsterdam werden in 2016 5.545 nieuwe woningen opgeleverd, waarvan er 2.278 slechts één kamer hebben. Nog eens 683 hebben er twee. Het is de vraag of dat een goede ontwikkeling is in een stad waar al veel kleine woningen staan. In de doelstellingen die in de Woonagenda 2025 over bouwen zijn opgenomen, zijn vooral doelen opgenomen inzake het aantal te bouwen woningen en de segmenten waarin dat moet gebeuren. Doelstellingen over de omvang van woningen ontbreken. De positie van gezinnen met kinderen lijkt vooral gebaat bij het bouwen van meer grote woningen. Ook stellen zullen veelal een driekamerwoning of althans een woning van meer dan 60 m² wensen. Bij het uitschrijven van tenders kunnen voorwaarden worden opgenomen over het aantal te bouwen grote woningen. Het zal belangrijk zijn om ook bij grote nieuwbouwwoningen de kosten voor huishoudens binnen de perkten te houden, zowel in de huur- als de koopsector. De bouwkosten worden vrij direct bepaald door het aantal m², maar de gemeente heeft op de grondkosten veel invloed. Ook de keuze voor dit instrument zal samenhangen met de keuze die men maakt voor een bepaalde ontwikkeling van de bevolkingssamenstelling.
     
  • Bouwen in uitbreidingsgebieden of groen:
    Het uitgangspunt voor nieuwbouw in de Structuurvisie 2040 is verdichting van de stad en niet uitbreiding. Amsterdam moet zich vooral richten op stedelijke leefmilieus met een grote bebouwingsintensiteit, appartementen en menging van functies. Voor het suburbane wonen leent de regio zich beter, alsmede de periferie van de stad. Maar bij nieuwbouw in het buitengebied of in delen van de groenstructuur binnen de bebouwde kom is het mogelijk om meer grondgebonden woningen te realiseren. Vaak kunnen hierbij ook grotere woningen tot stand komen. Bouwen in het buitengebied of in de groenstructuur binnen de bebouwde kom kan aan woonwensen van gezinnen met kinderen tegemoet komen. Opnieuw een instrument waarvan de inzet kan voortvloeien uit een bepaalde visie op de ontwikkeling van de samenstelling van de bevolking.

Reacties college B en W en AFWC

De rekenkamer heeft het conceptrapport op 31 oktober 2017 aan het college voorgelegd voor een bestuurlijke reactie. Het college heeft op 14 november 2017 gereageerd. Het conceptrapport is ook voorgelegd aan de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. Hierop is eveneens op 14 november een reactie ontvangen.

Reactie college B en W

De bestuurlijke reactie van het college is hieronder integraal weergegeven.

Met enthousiasme heeft het college uw uitgebreide conceptrapport ‘Evenwichtig woningaanbod’ gelezen. Het is een zeer actueel onderwerp en het college denkt dat ook uw analyse een bijdrage levert aan de maatschappelijke discussie hierover. In uw rapport geeft u aan geen algemene beleidsanalyse te hebben uitgevoerd, maar de uitkomsten van uw onderzoek kunnen goed gebruikt worden voor het woonbeleid.

De woningmarkt is in korte tijd enorm onder druk komen te staan. Om de toenemende druk het hoofd te bieden en Amsterdammers een kans te geven om te kunnen wonen in stad, heeft het college de woningproductie in Amsterdam opgevoerd. Vanaf 2014 zijn er 25.000 nieuwe woningen in aanbouw genomen. Dit is meer dan twee keer zoveel als de vier jaar daaraan voorafgaand. Met de Samenwerkingsafspraken tussen de huurders, corporaties en de gemeente is er onder andere een ondergrens vastgesteld voor de sociale huur en zijn afspraken gemaakt over het inperken van de verkoop van sociale huurwoningen. Daarnaast heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld, dit is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025. Hierin is onder andere gekozen om tot 2025 het zwaartepunt van de nieuwbouw te leggen bij betaalbare woningen. Ook zijn in de Woonagenda 2025 acties geformuleerd om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten, passend wonen te stimuleren en de kwaliteit van de woningvoorraad te verbeteren.

In deze brief geeft het college een reactie op uw conceptrapport. Het richt zich hierbij als eerste op de analyse. Daarna volgt een reactie op uw conclusie en aanbevelingen.

Reactie op analyse
Wonen is een complex onderwerp. In uw analyse van het aanbod geeft u een uitgebreid en veelzijdig beeld van de situatie op de Amsterdamse woningmarkt. Op aantal onderdelen ziet het college dit anders. De belangrijkste punten zijn:
- U constateert dat de gemiddelde Amsterdamse woning klein is en dat de wensen om groter te wonen niet in verhouding staan tot het aanbod. Relatief klein wonen is inherent aan wonen in een grote stad. Hier is een groot aanbod aan voorzieningen en veel werkgelegenheid, mede hierdoor zijn de prijzen per vierkante meter hoog en de woningen klein.
- Uw constatering dat Amsterdam geen afspraken maakt met de buurgemeenten over de omvang van de sociale voorraad klopt niet. Binnen de metropoolregio Amsterdam zijn hier wel afspraken over gemaakt. Ook heeft de gemeente zich met succes ingezet om van de MRA één woningmarktregio te maken. Dit helpt bij het maken van verdere afspraken over - bijvoorbeeld - de omvang van de sociale woningvoorraad in de regio.U constateert dat Amsterdam het wonen in impopulaire gebieden niet stimuleert. Wanneer u het heeft over promotie, dan klopt dit. In het verleden is dit instrument ingezet om het wonen in Zuidoost te bevorderen. Dit bleek niet effectief en is op dit moment niet nodig. De woningprijzen stijgen ook in Zuidoost, wat duidt op een toename van de aantrekkelijkheid van dit gebied. In plaats van promotie kiest de gemeente Amsterdam voor sociale en fysieke investering in de stad. Zo investeert de gemeente Amsterdam de komende periode samen met de corporaties in de Ontwikkelbuurten in de stadsdelen Zuidoost, Nieuw-West en Noord.
- In het rapport concludeert u dat Amsterdam de lobby voor de huurtoeslag op een ‘laag pitje’ heeft staan en verwijst u naar de ‘sterke lobby’ die de gemeente Rotterdam voert. Binnen de G4 hebben we afgesproken dat Rotterdam op het punt van de huurtoeslag lobbyt bij het Rijk. De sterke lobby van Rotterdam is dus ook een lobby van de drie andere grote steden, waaronder Amsterdam.

Reactie op conclusie en aanbevelingen
Terecht concludeert u in uw conceptrapport, net zoals de Woonagenda 2025, dat vraag en aanbod op de Amsterdamse woningmarkt niet in evenwicht zijn: “er is onvoldoende woningaanbod dat past bij de vraag voor wat betreft betaalbaarheid en omvang” (p 19). De belangrijkste problemen doen zich volgens uw analyse voor bij stellen met kinderen, lage – en middeninkomens, eenoudergezinnen, alleenwonenden ouder dan 35 jaar en grote gezinnen. In de achterliggende rapportage worden nog meer groepen genoemd die in de knel zitten. We herkennen het beeld dat veel huishoudens het moeilijk hebben op de woningmarkt. Een van de grootste problemen van de huidige woningmarkt is daarnaast de toegankelijkheid voor nieuwkomers. Voor mensen die nu nog niet (zelfstandig) in Amsterdam wonen is het moeilijk een plek te veroveren in de stad, denk aan starters, studenten, jongeren, kwetsbare groepen en huishoudens van buiten Amsterdam. Ook deze huishoudens verdienen een plek in de stad.

U heeft een analyse gemaakt van 65 mogelijk instrumenten. Dit biedt een goed beeld van mogelijkheden om te sturen als gemeente. Van deze 65 instrumenten worden er 47 (deels) ingezet, 15 instrumenten worden – beargumenteerd – niet ingezet. Voor drie instrumenten geeft u aan dat het gebruik aangescherpt kan worden. Slechts één instrument zou moeten worden ingevoerd: een individuele financiële regeling. Ten slotte adviseert u het initiëren van een maatschappelijk debat door middel van een discussienota. Onconventionele oplossingen die nu nog niet passen in het wettelijk kader of het vigerende beleid van de stad zijn wellicht nodig. Het college is het eens met de aanbevelingen. In de onderstaande paragrafen staat wat al gedaan wordt en wat het college wil gaan doen.

Aanbeveling 1: aanscherpen instrumenten
U geeft aan dat 3 instrumenten aangescherpt kunnen worden: het uitbreiden van de gereguleerde voorraad, invloed uitoefenen op de huurprijzen en de toewijzing van grote woningen aanscherpen. Dit zijn terechte punten waar het college aan werkt:
- Het uitbreiden van de gereguleerde voorraad is een belangrijk speerpunt van het college. De huidige daling moet omgezet worden in een groei. Het college zet hier op verschillende manieren op in. Door bij nieuwbouw in te zetten op 40% gereguleerde huur. Door het beperken van de verkoop en liberalisatie van sociale huurwoningen. Door de uitbreiding van handhaving op illegale onderhuur, toeristische verhuur en ander misbruik van gereguleerde huurwoningen.
- Het klopt dat de gemeente geen afspraken maakt over huurverhogingen: de sturingsruimte van de gemeente is hierin beperkt, want huurverhogingen zijn wettelijk begrensd. Er zijn wel andere manieren om doorstroming te bevorderen. Amsterdam kiest voor de bouw van middeldure huurwoningen waarbij huishoudens die een gereguleerde huurwoning achterlaten voorrang krijgen. Hierdoor neemt de voorraad middeldure huur toe en komen sociale huurwoningen vrij om weer te verhuren aan de doelgroep. Met de Woonagenda zet Amsterdam in op 40% middeldure huur en koop in de nieuwbouw. Met het Actieplan Meer Middeldure Huur ligt de ondergrens op jaarlijks 1.500 middeldure huurwoningen in de nieuwbouw.
- De toewijzing van grote woningen in de sociale sector moet goed worden uitgewerkt en vastgelegd in afspraken. Eind dit jaar ligt er een gewijzigde Huisvestingsverordening ter besluitvorming voor in de gemeenteraad. Hierin staat een wijziging van toewijzing van grote woningen die per 1 januari 2018 ingaat. Samen met de corporaties wordt deze nieuwe regelgeving uitgewerkt, vastgelegd en uitgevoerd.

Aanbeveling 2: invoeren financiële regeling
U adviseert om één instrument in te zetten dat momenteel niet wordt gebruikt: het invoeren van een individuele financiële regeling, bijvoorbeeld in de vorm van leningen. Het klopt dat Amsterdam op dit moment een dergelijke regeling niet heeft. Het college en de gemeenteraad maken zich net als u zorgen over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de koopmarkt in Amsterdam. Naar aanleiding van vragen van verschillende leden in de raadscommissie wonen heeft wethouder Ivens op 19 april 2017 toegezegd een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van verschillende maatregelen die huishoudens kunnen ondersteunen bij het kopen van een woning. De starterslening maakt onderdeel uit van dit onderzoek. U wijst in uw aanbeveling terecht op het feit dat er een financieel risico zit aan het verstrekken van individuele financiële ondersteuning.Uw aanbeveling wordt meegenomen in dit onderzoek, de resultaten hiervan zijn begin 2018 beschikbaar.

Aanbeveling 3, 4 en 5: aanzwengelen maatschappelijk debat over de woningmarkt
U adviseert om door middel van een discussienotitie een debat aan te zwengelen over de woningmarkt. Het college ondersteunt uw pleidooi voor een fundamentele discussie over de woningmarkt en de stad die Amsterdam wil zijn. Het college is voor de Woonagenda in gesprek gegaan met bewoners en professionals en ook bij het vaststellen van de Woonagenda zijn er in de gemeenteraad stevige discussies gevoerd. Uw rapport is een mooie aanvulling op dit stedelijk debat.
Het onderwerp wonen staat volop in de belangstelling en komt prominent terug in de verschillende verkiezingsprogramma’s. Na de gemeenteraadsverkiezingen gaat een nieuw college aan de slag met het bepalen van de gemeentelijke inzet op de woningmarkt, afspraken met woningcorporaties en de inzet richting het Rijk. Het is vervolgens aan de nieuwe gemeenteraad om fundamentele keuzes te maken ten aanzien van de Amsterdamse woningmarkt. Een gesprek over de stad die Amsterdam wil zijn, is dan een belangrijk startpunt. Het college ondersteunt daarbij uw pleidooi om ook naar onconventionele oplossingen te kijken die niet passen in het wettelijke kader of het vigerende beleid. Dit kan Amsterdam niet zonder het Rijk.

Ten slotte
Nogmaals bedankt voor het uitgebreide rapport dat onderstreept dat wonen een belangrijk onderwerp is voor nu en de toekomst van Amsterdam en haar inwoners. Het is niet voor niets dat het burgerpanel van de rekenkamer ‘Evenwichtig woningaanbod’ koos als het onderwerp voor het publieksonderzoek.

Reactie Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties

De reactie van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties is hieronder integraal weergegeven.

Hierbij ontvangt u onze reactie op het concept rapport Evenwichtig woningaanbod. Hartelijk dank voor de mogelijkheid die u ons biedt om op uw rapport te reageren.

Allereerst willen wij u complimenteren met de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Het onderzoek biedt een bruikbaar overzicht van (mogelijke) maatregelen op het gebied van bouwen en wonen en geeft een analyse van de onevenwichtigheden op de woningmarkt op basis van het onderzoek Wonen in Amsterdam.

Aanvulling op uw hoofdconclusie
Uw hoofdconclusie behoeft op twee onderdelen aanvulling. In de eerste plaats zit er een belangrijke onevenwichtigheid op de woningmarkt tussen de insiders en de outsiders. In de tweede plaats wijzen wij erop dat de woningmarkt regionaal is. De analyse van onevenwichtigheden op de woningmarkt zou plaats moeten vinden op het niveau van de Metropoolregio Amsterdam en niet alleen binnen de gemeente Amsterdam. Het onderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam dat begin 2018 verschijnt, en wordt uitgevoerd in opdracht van de gemeenten en corporaties in het MRA-gebied, biedt daartoe mogelijkheden.

Insiders en outsiders
Het onderzoek Wonen in Amsterdam, waarop het rapport is gebaseerd, heeft uitsluitend betrekking op huishoudens die reeds een zelfstandige woning bewonen in Amsterdam. Daarmee blijft de woonwens van starters uit andere delen van Nederland en het buitenland onderbelicht. U stelt op pagina 61 terecht dat de groep expats niet alleen bestaat uit ‘rijke’ vreemdelingen. Ook asielzoekers en studenten behoren bijvoorbeeld tot de buitenlandse migranten die naar Amsterdam komen. De komst van (buitenlandse) studenten is noodzakelijk voor de dynamiek van de stad en het behoud en de uitbouw van de kennisinfrastructuur. Die groep moet je in elk geval een ‘landingsplaats’ in Amsterdam bieden.

Een groot knelpunt op de Amsterdamse woningmarkt is het verschil tussen de insiders en outsiders. Insiders zijn de mensen die al een positie op de woningmarkt hebben. Deze mensen kunnen vanuit een bestaande woning makkelijker doorstromen naar een nieuwe woning. Dit geldt voor zowel huishoudens in een koopwoning als in een (sociale) huurwoning. Outsiders kunnen mensen zijn die al in Amsterdam wonen, maar om verschillende redenen de woning verlaten en een eigen woning zoeken (bijvoorbeeld na een scheiding of jongeren die een woning zoeken) en het kunnen huishoudens zijn die van buiten de stad komen en zich in Amsterdam willen vestigen. Deze mensen hebben veelal geen lange inschrijfduur voor een corporatiewoning en de koopwoningen zijn in Amsterdam (gemiddeld rond de € 420.000) aanzienlijk duurder dan elders in Nederland. Dit maakt het voor lage inkomensgroepen en de inkomensgroep tot anderhalf maal modaal moeilijk een betaalbare woning te vinden in Amsterdam.

Aanbevelingen
In het licht van het bovenstaande zien wij drie oplossingsrichtingen:

1. Denk regionaal: Meer bouwen in regionaal verband (1a) en haal de hekken op de regionale woningmarkt weg (1b)

2. Meer doorstroming gericht op passend wonen (2a) en afspraken over middenhuur (2b)

3. Flexibliserende maatregelen, zoals loting (3a) en woningdelen (3b)

1a Meer bouwen in regionaal verband
De Rekenkamer pleit er terecht voor om meer te bouwen in de sociale huursector. Het is goed deze nieuwbouwopgave op te pakken op het niveau van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Recentelijk hebben de corporaties in het MRA-gebied een Manifest hierover uitgebracht Conclusie is dat er in de metropoolregio weliswaar veel nieuwbouwlocaties zijn geïnventariseerd, maar dat de ontwikkeling ervan nog veel inspanningen vergt. Wat ons betreft maakt elke gemeente ruimte voor nieuwe huishoudens met zowel lage, midden als hoge inkomens. De woningcorporaties in de MRA zijn graag bereid en in staat om in alle gemeenten van de regio in de nieuwbouw 30 tot 40% sociale huurwoningen te realiseren. Goede afstemming van de ontwikkeling van de locaties, woningtypen en categorieën van huur- en koopwoningen tussen de gemeenten is gebaat bij een goede regisseur.

De corporaties in Amsterdam verkopen om de diversiteit in bepaalde wijken te vergroten en inkomsten te genereren. Verkoopopbrengsten worden rechtstreeks ingezet voor nieuwbouw. De corporaties zijn er daarom niet voor om te stoppen met verkoop van sociale huurwoningen.

1b Haal de hekken op de regionale woningmarkt weg
In uw rapport wijst u op de mogelijkheid van een gemeenschappelijke woonruimteverdeling voor de G4. Op zich kunnen wij dit initiatief ondersteunen. De grootste winst is echter te behalen binnen de metropoolregio Amsterdam zelf. Binnen de samenhangende MRA-regio behoren Amsterdam, Almere en Haarlem al tot verschillende woonruimteverdeelsystemen. Tevens is de aanpassing van de Amsterdamse Huisvestingsverordening, waaronder het voorstel tot afschaffen van loten, niet afgestemd met de corporaties en gemeenten in de regio. Het gevaar is dat de woningmarkt steeds meer op lokaal niveau wordt georganiseerd, met minder mogelijkheden voor woningzoekenden om tussen de gemeenten te verhuizen. Het is belangrijker om dat eerst binnen de regio Amsterdam op te lossen (bijvoorbeeld door een regionale huisvestingsverordening zonder allerlei lokale uitzonderingen en regels) voordat we de sprong wagen naar een woonruimteverdeling op G4 niveau.

2a Doorstroming en passend wonen
De corporaties zijn voorstander van een directe relatie tussen inkomen en huur. Wij pleiten voor meer mogelijkheden voor aanpassing van de huur dan de huidige huursombenadering biedt. Wij zijn er niet voor om grote gezinnen die te klein wonen de status van urgent woningzoekende te geven. Het aanbod aan grote woningen is beperkt en er bestaat reeds een grote vraag van urgenten vanuit de bestaande kwetsbare groepen. Instrumenten als ‘van Groot naar Beter’ leveren niet veel op. De oplossing lijkt eerder gelegen in maatregelen gericht op doorstroming, waarbij het ‘passend wonen’ kan worden bevorderd. Hierdoor ontstaat een betere match tussen inkomen en huur enerzijds en huishoudensgrootte en woninggrootte anderzijds. Ook hierbij is het goed de regio te betrekken. Voor die grotere flexibiliteit is ook overleg met het Rijk nodig. Wij ondersteunen uw voorstel om bij de huurtoeslag de lobby om de inkomensgrens voor gezinnen te verhogen te versterken (eventueel in G4-verband).

2b Afspraken over middenhuur
Verhogen van de liberalisatiegrens is vooralsnog onzeker, omdat instemming van het Rijk nodig is. Daarom zien wij meer in afspraken over betaalbare middenhuurwoningen. In de Samenwerkingsafspraken zijn afspraken gemaakt over de hoogte van de huren in het middensegment van corporaties. Corporaties en institutionele beleggers werken samen in het PAM (Platform Amsterdam Middenhuur) om het aanbod in het. middenhuursegment te vergroten. Ten behoeve van de doorstroming wordt voorrang verleend aan huishoudens die een sociale huurwoning achterlaten. De PAM-partijen bieden aan woningen voor een langere periode van 25 jaar beschikbaar te houden voor een middenhuurprijs van maximaal € 1.000. Want nu gebeurt het dat de huurprijs van een middensegment huurwoning die nu op de markt komt al snel doorschiet richting € 1.500 / € 2.000. Het is goed als de gemeente die PAM-clausule vaker in de erfpachtvoorwaarden vastlegt.

3a Loting moet blijven
De gemeente Amsterdam wil loting afschaffen als middel om aan een sociale huurwoning te kunnen komen. Vooral voor starters op de woningmarkt en spoedzoekers die urgent een woning nodig hebben, gaat dit slecht uitpakken. Als woningen alleen nog worden verhuurd aan mensen met veel jaren inschrijfduur in WoningNet, zullen vooral zij daarvan nadeel ondervinden. De Amsterdamse woningcorporaties vinden daarom dat loting moet blijven voor een deel van de woningen.

3b Woningdelen en friendscontracten
Friendscontracten en woningdelen bieden de mogelijkheid aan starters, jongere alleenstaande doorstromers en spoedzoekers om betaalbare woonruimte te vinden in Amsterdam. Tegelijkertijd wordt de Amsterdamse woningvoorraad op een efficiënte wijze benut. Friendscontracten vormen dus bij uitstek een middel om onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt op te lossen. Ook de Amsterdamse corporaties willen de mogelijkheid bieden om via friendscontracten een woning te delen, maar de gemeente maakt dit met de nieuwe regels erg lastig. Daarbij gaat het vooral om de eisen rond geluidsisolatie, de grootte en aanwezigheid van een gemeenschappelijke ruimte. Indien de gemeente vreest voor overlast, hanteren corporaties duidelijke regels die misstanden uitsluiten. Wij roepen dan ook op tot wijziging van de regelgeving op dit punt.

Het voeren van een fundamentele discussie
Uw pleidooi om in de stad een fundamentele discussie te voeren op basis van een discussienota kunnen wij van harte onderschrijven. Graag blijven wij samen met de gemeente en de huurders werken aan het oplossen van onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt.

Nawoord rekenkamer

College van B&W

Het college zegt het rapport met enthousiasme te hebben gelezen en in zijn reactie geeft het college aan de aanbevelingen uit dit rapport over te nemen. We zijn blij met deze reactie. Toch roept dit enthousiasme bij ons ook de vraag op of we wel de goede toon hebben gevonden in ons rapport. We constateren dat het college veel inzet heeft getoond en globaal gesproken alles heeft gedaan wat het kon. Maar we hebben ook moeten vaststellen dat hiermee de onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt nog zeker niet verdwenen zijn. Het college blijkt niet in staat om met behulp van de middelen die het nu tot zijn beschikking heeft het probleem op te lossen. Dat vinden wij een constatering, die minimaal tot nadenken stemt. Aan het eind van ons nawoord komen we daarop nog terug bij ons pleidooi voor een fundamentele discussie.

In zijn reactie op de eerste twee aanbevelingen beschrijft het college wat het al doet en wat het wil gaan doen. In de overige aanbevelingen pleiten wij voor een fundamentele discussie over de woningmarkt en de stad die Amsterdam wil zijn. Het college stemt in met dat pleidooi, maar gaat verder niet in op de discussies en keuzes die voorliggen. Daarvoor verwijst het college naar de gemeenteraadsverkiezingen en de nieuwe gemeenteraad, die fundamentele keuzes hierin moet maken. Ook wij hadden ons gerealiseerd dat dit eerst onderwerp moet zijn van een politiek debat. We hadden echter zelf de overweging dat het nuttig kan zijn als het college helpt met het structureren van de discussie, gebruik makend van de informatie die over het onderwerp bij de ambtelijke organisatie beschikbaar is.

Op een aantal onderdelen zegt het college een ander beeld van de situatie op de Amsterdamse woningmarkt te hebben dan de rekenkamer. Daar willen we nog kort op reageren.

Wij constateren dat de wensen om groter te gaan wonen bij Amsterdammers niet in verhouding staan tot het aanbod. Het college ontkent dat niet, maar voegt daar aan toe dat relatief klein wonen inherent is aan wonen in een grote stad. Dat woningen in grote steden kleiner zijn dan elders is een gegeven. Mensen zijn bereid om in steden en zeker ook in Amsterdam kleinere woningen te accepteren. Maar er zijn grenzen en dan kan weinig aanbod voor (grotere) gezinnen betekenen dat deze huishoudens zich gedwongen voelen om de stad te verlaten. Een dergelijke ontwikkeling lijkt niet in lijn met het uitgangspunt van het beleid dat ‘Amsterdam van iedereen is’ en dat er voor allerlei typen van huishoudens ruimte moet zijn in de stad.

De vraag die voor ligt is hoe belangrijk het voor Amsterdam is om er voor te zorgen dat een flink deel van de huishoudens met kinderen toch in de stad kan (blijven) wonen. In de jaren zestig en zeventig zijn er veel huishoudens met kinderen uit de stad naar elders verhuisd, omdat er geen woonmogelijkheden in de stad waren. Door de stadsvernieuwing in de jaren tachtig en de daarop volgende (particuliere) verbetering van woningen kon een deel van de huishoudens met kinderen er in de jaren negentig voor kiezen om wel in de stad te blijven. De huidige grote druk op de woningmarkt heeft tot gevolg dat de mogelijkheden voor deze huishoudens in de stad opnieuw erg klein zijn. Hun vertrek uit de stad zou niet alleen de samenstelling van de bevolking eenzijdiger maken, maar heeft ook allerlei gevolgen voor het draagvlak van voorzieningen op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en welzijn. Uiteindelijk is het creëren van meer aanbod van grotere woningen door nieuwbouw een politieke keuze. Daar gaan we als rekenkamer niet over. Ons inziens is hierover wel een fundamentele discussie wenselijk omdat er nu toch een zekere discrepantie is tussen de uitgangspunten van het beleid en de praktijk.

Het college maakt verder enige opmerkingen over de regio en de afspraken die er met buurgemeenten zijn gemaakt. Het college heeft ons al eerder gezegd dat er afspraken zijn over de omvang van de sociale voorraad. Wij kennen die afspraken echter niet en het college noemt die ook niet in zijn reactie. Verder is er inderdaad een woningmarktregio gevormd op het niveau van de MRA. Er zijn afspraken gemaakt over afstemming en programmering van de woningbouw. Een eerste stap is gezet door de binnenstedelijke woningbouwopgaven voor elkaar inzichtelijk te maken, maar het zal nog veel inspanning vragen voordat er sprake is van een regionale woningmarkt. Zo zijn de verdeelsystemen van sociale huurwoningen in Amsterdam, Almere, Haarlem en de IJmond nog gescheiden, terwijl er sinds 2016 weer een apart verdeelsysteem bestaat in Waterland. Het al dan niet afschermen van de woningmarkt van gemeenten of deelregio’s is ook een van de fundamentele keuzes die gemaakt moeten worden.

Het college merkt op dat onze constatering dat Amsterdam geen promotie maakt voor impopulaire gebieden klopt. Het college zegt dat Amsterdam in plaats van promotie kiest voor sociale en fysieke investeringen in de stad. Eerder heeft de gemeente ons duidelijk gemaakt dat de doelstelling van de Bestuursopdracht Ontwikkelbuurten is de gemeente de regie te laten nemen in activiteiten die woningcorporaties en marktpartijen ondernemen in buurten waar nog een kwaliteitsslag in woningen en leefomgeving te maken is. Wij vragen ons af of dit voldoende is om de populariteit van die buurten te vergroten. Het is in ieder geval niet het primaire doel van de bestuursopdracht en zou dus hoogstens een prettig neveneffect zijn.

Ten slotte zegt het college dat de G4 onderling hebben afgesproken dat Rotterdam op het punt van de huurtoeslag lobbyt bij het Rijk. Wij waren hiervan niet op de hoogte en een goede taakverdeling kan natuurlijk efficiënt zijn.

Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties

De rekenkamer bedankt de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (hierna: AFWC) voor de reactie op dit rapport. De AFWC maakt een aantal aanvullingen op de conclusies van de rekenkamer en doet een aantal eigen voorstellen voor de oplossing van problemen. Dat zijn zinnige bouwstenen voor de discussie over de oplossingen voor de problemen op de woningmarkt. Op een punt wil de rekenkamer reageren.

De AFWC wijst er in zijn reactie op dat buitenstaanders het moeilijk hebben om een betaalbare woning te vinden in Amsterdam. Ook het college wijst in zijn reactie op het gebrek aan toegankelijkheid van de woningmarkt voor nieuwkomers. De AFWC constateert terecht dat het onderzoek Wonen in Amsterdam, waarop ons rapport is gebaseerd, uitsluitend betrekking heeft op huishoudens die al een zelfstandige woning bewonen in Amsterdam. Daarmee blijft de woonwens van starters op de woningmarkt vanuit Amsterdam, maar ook van daar buiten onderbelicht.

De starters blijven niet helemaal buiten beeld omdat het onderzoek wel informatie verschaft over huishoudens die recent als starter (van binnen of buiten Amsterdam) op de Amsterdamse woningmarkt zijn gekomen. Maar de AFWC heeft gelijk dat dit een tekortkoming is van dit standaardonderzoek dat in Amsterdam wordt uitgevoerd. Het is echter lastig om het onderzoek anders in te richten omdat starters vanuit heel Nederland kunnen komen en natuurlijk ook van buiten Nederland. We zijn er echter wel voor om de woningmarkt wat breder te definiëren en daar in ieder geval ook de regio in te betrekken. Daarom vinden wij de uitbreiding van het onderzoek naar de hele MRA, zoals in het lopende onderzoek van 2017, een verbetering. Uitbreiding van het onderzoek naar bewoners van niet zelfstandige woonruimten zou een andere kunnen zijn.

Wij waren ons bewust van de onvolkomenheden van het onderzoek Wonen in Amsterdam en zijn daarom in ons rapport op een aantal plaatsen afzonderlijk ingegaan op de positie van starters op de woningmarkt. Dit is onder meer gebeurd waar we de positie van expats bespreken. Ook constateren we dat de slaagkans van vooral jongere starters op de woningmarkt een stuk groter is dan die van andere woningzoekenden. Daarmee is echter de positie van starters of nieuwkomers op de woningmarkt nog niet uitputtend in beeld gebracht. Hoe belangrijk de komst van (buitenlandse) studenten, expats, asielzoekers en andere nieuwkomers op de woningmarkt is voor Amsterdam is weer een onderwerp waar een meer fundamentele discussie over gevoerd moet worden.

Een fundamentele discussie

Een belangrijke conclusie van ons onderzoek is dat ondanks het vele dat de gemeente doet de onevenwichtigheden op de woningmarkt niet verminderen. Op grond van ons onderzoek komen we tot de conclusie dat er een aantal specifieke delen van de bevolking zijn, waar zich de belangrijkste problemen bij voordoen. In het licht van de doelstelling om Amsterdam van iedereen te laten zijn is dat een belangrijke constatering. We vinden het jammer dat het college niet concreet heeft gereageerd op de positie van deze specifieke groepen.

Bij het zoeken naar oplossingen voor de problemen op de woningmarkt is de vraag voor wie de stad is, een van de meest wezenlijke. Het uitgangspunt dat Amsterdam er voor iedereen is, creëert een bijna onoplosbaar probleem. Het valt immers te betwijfelen of Amsterdam elke vraag om in Amsterdam te gaan wonen kan faciliteren door middel van bestaande of nog nieuw te ontwikkelen instrumenten. Als het uitgangspunt is dat de samenstelling van de Amsterdamse bevolking vergelijkbaar moet kunnen blijven en dat de typen huishoudens die er nu wonen er ook in de toekomst blijven - of nog een stapje verder het uitgangspunt is, dat het woningbeleid zich primair moet richten op de huidige bevolking (‘Amsterdam voor de Amsterdammers’) - dan zouden groepen die op de woningmarkt extra in de knel zitten meer aandacht moeten krijgen. Het gaat daarbij om stellen met kinderen en lage of middeninkomens, eenoudergezinnen, alleenwonenden ouder dan 35 jaar met een laag inkomen en huishoudens van vijf of meer personen. Voor deze groepen zou er dan een passend woningaanbod moeten komen. Maar het antwoord op de vraag voor wie de stad is, kan uiteraard ook heel anders zijn. Het kan gericht zijn op meer instroom van mensen van buiten de stad met bijvoorbeeld aandacht voor het type huishoudens dat in de stad ondervertegenwoordigd is in vergelijking met de rest van Nederland. In onze aanbevelingen 3, 4 en 5 proberen we aan te geven welke keuzes voorliggen en hoe de inzet van instrumenten de gemaakte keuzes in de praktijk vorm kan geven. We hebben daarbij ook keuzes genoemd die zouden kunnen leiden tot de wens om het huidige beleid in Amsterdam en ook rijksregels te veranderen. We doen dat als rekenkamer niet vaak omdat het nu eenmaal onze taak is om te letten op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid binnen de geldende kaders. De problemen op de woningmarkt in Amsterdam zijn echter zo ernstig en hardnekkig dat het ons in dit geval wel passend leek om ook deze kaders nadrukkelijk op de politieke agenda te zetten.

Gedetailleerde onderzoeksbevindingen

Onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt

Inleiding

In dit hoofdstuk geven we antwoord op de volgende twee onderzoeksvragen:

1. Welke onevenwichtigheden in het woningaanbod nemen we waar op dit moment?
2. Wat zijn de belangrijkste onevenwichtigheden?


We laten in dit hoofdstuk zien welke groepen Amsterdamse huishoudens het meeste te maken hebben met enkele specifieke effecten van schaarste op de woningmarkt. De onevenwichtigheden die we hebben onderzocht zijn betaalbaarheid (paragraaf 7.3), passendheid qua woonoppervlakte (paragraaf 7.4) en verhuismogelijkheden (paragraaf 7.5). In paragraaf 7.6 zoomen we in op enkele specifieke groepen huishoudens. De conclusieparagraaf (7.7) beantwoordt daarna de twee bovenstaande onderzoeksvragen. We beginnen dit hoofdstuk met een beschrijving van de aanpak, hierbij zetten we uiteen hoe we een evenwichtig woningaanbod hebben gedefinieerd.

Aanpak

Het is een gegeven dat de Amsterdamse woningmarkt momenteel wordt gekenmerkt door schaarste. Dit heeft zijn uitwerking op het beschikbare aanbod en de prijzen hiervan. De effecten van schaarste gelden echter niet voor iedereen in gelijke mate zoals we in de beschrijving van de onevenwichtigheden zullen laten zien.

Definitie en aspecten van een evenwichtig woningaanbod
Evenwicht in het woningaanbod bestaat als er passend woningaanbod is voor de vraag uit verschillende delen van de bevolking. Bij passendheid zijn drie aspecten van belang. Ten eerste de ‘financiële passendheid’ ofwel de ‘betaalbaarheid’: de prijs van de woning in verhouding tot het inkomen. Ten tweede gaat het om de passendheid van de woonruimte, ofwel het beschikbare oppervlakte in verhouding tot het aantal personen in het huishouden. Ten derde om een passend moment: kunnen huishoudens hun verhuiswensen binnen niet al te lange tijd realiseren. Wat zijn met andere woorden de verhuismogelijkheden in Amsterdam?

Het opsporen van onevenwichtigheden
De aanpak bestaat uit een bottom up en top down benadering.

  • Bottom up. We laten zien welke knelpunten bij welke typen huishoudens het meeste voorkomen. Dit beeld schetsen we aan de hand van zowel feitelijke en objectieve informatie, als subjectieve informatie. Bij dat laatste gaat het om door huishoudens ervaren knelpunten of hun wensen ten aanzien van wonen. Verschillen tussen huishoudens beschrijven we aan de hand van de achtergrondkenmerken samenstelling van het huishouden, omvang, leeftijd, inkomen en herkomst. ,  Een algemene beschrijving van de Amsterdamse huishoudens op basis van deze kenmerken staat in hoofdstuk 1.
  • Top down. Er leven ook allerlei ideeën over welke huishoudens vooral last hebben van de schaarste op de woningmarkt. Zowel de media als de gemeente besteden aandacht aan bijvoorbeeld huishoudens met middeninkomens, starters en expats. We gaan na of dit soort huishoudens de knelpunten het meest ervaren.

Welke data hebben we gebruikt?
We analyseren huishoudens met het bestaande Wonen in Amsterdam-onderzoek (WiA). De gemeente inventariseert met het WiA elke twee jaar gegevens van Amsterdammers. Hiermee kunnen uitspraken worden gedaan over alle huishoudens in de stad.  Bewoners worden via een enquête gevraagd naar de woongeschiedenis, de eigen woning, de betaalbaarheid van de woning, de verhuisbehoeften en woonwensen en de beoordeling van de leefbaarheid in de woonomgeving. We hebben gebruik gemaakt van data die zijn verzameld in 2013 en 2015. Dit waren ten tijde van het onderzoek de meest recente data waarover we konden beschikken. 

Het WiA bevat uitsluitend gegevens van Amsterdamse huishoudens in woningen uit de woningvoorraad. Het totaal aantal huishoudens is hoger, omdat zij ook in woningen wonen die geen onderdeel vormen van de voorraad of omdat zij onzelfstandig wonen. Bijvoorbeeld mensen in maatschappelijke opvang en andere tehuizen en woonbootbewoners. 

Is wonen voor alle Amsterdammers betaalbaar?

In deze paragraaf gaan we in op de betaalbaarheid van de woning. We beschrijven eerst hoe we het begrip betaalbaarheid hebben geoperationaliseerd. Daarna geven we weer of huishoudens financieel passend – in het daarvoor bedoelde woonsegment – wonen en tonen we huurquotes. We gaan in op de vraag of Amsterdammers zelf vinden dat hun huidige woning betaalbaar is.

Operationalisatie betaalbaarheid

Bij betaalbaarheid gaat het om de vraag of de woonlasten van de woning in redelijke verhouding staan tot het inkomen van het huishouden. Aan het eind van de paragraaf gaat het over hoe mensen dit zelf beleven aan de hand van twee vragen in het WiA, namelijk wat men in geval van verhuizing maximaal zou willen betalen aan huur of hypotheek en of men de huur of hypotheek moeilijk of gemakkelijk kan betalen. We brengen de betaalbaarheid echter allereerst in kaart aan de hand van objectieve criteria.

Het is niet eenvoudig een eenduidige norm te formuleren.  Maar wij volgen hier het algemene principe van passend wonen, aan de hand van de maximale inkomensgrenzen die door de Europese Unie en de Rijksoverheid zijn gesteld voor het passend toewijzen  van huurwoningen in het gereguleerde segment,  en aan de hand van huurquotes. Hiermee kan worden bepaald of een huishouden niet ‘te duur’ woont.

Voor welke inkomensgroepen gelden welke huur- en koopgrenzen?
RVE Wonen  bepaalt ten behoeve van de WiA-rapportage de grenzen van inkomensgroepen en daarbij passende woonsegmenten op basis van de landelijke inkomensgrenzen voor gereguleerde huur en daarnaast – in overleg met RVE Grond en Ontwikkeling – op basis van prijsontwikkelingen in de markt de grenzen voor de hogere huur- en koopsegmenten.  In de Woonagenda 2025 staan eveneens definities van inkomensgroepen, woonsegmenten en passende bedragen voor de huur of hypotheek. De indeling in inkomensgroepen wijkt licht af van de definities die het WiA hanteert. Beide indelingen zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 7.1 - Indeling inkomensgroepen en normbedragen woonsegmenten, peiljaar 2015
Indeling WoonagendaIndeling WiA en OIS  Inkomensgrenzen Normbedragen woonsegmenten 
Lage inkomensLage inkomens

Inkomensgrens: inkomen tot de huurtoeslaggrens 
Gereguleerde sociale huur (< aftoppingsgrens €618,24)  Betaalbare koop tot €152.000Primaire doelgroep corporaties: komen in aanmerking voor een gereguleerde huurwoning (huur tot aan de liberalisatiegrens €710,68) en hebben recht op huurtoeslag. 
Lage inkomens – EU-grens

Inkomensgrens: inkomen tussen huurtoeslaggrens en EU-grens (€34.911)
Gereguleerde sociale huurBetaalbare koop tot €152.000Secundaire doelgroep corporaties: komen in aanmerking voor een gereguleerde huurwoning (huur tot aan de liberalisatiegrens €710,68) maar hebben geen recht op huurtoeslag.
Midden inkomens Lage middeninkomens

Inkomensgrens: EU-grens - €44.657
Middeldure vrije sector huur tot €872 Middeldure koop tot €209.000 
Middeninkomens

Inkomensgrens:€44.657 – 1,5x modaal (€52.367) 
Middeldure vrije sector huur tot €971Middeldure koop tot €249.000
Hoge inkomensHoge middeninkomens

Inkomensgrens:1,5x – 2x modaal
Dure vrije sector huur vanaf €971Dure koop  tot €350.000
Hoge inkomens

Inkomensgrens:> 2x modaal (>€70.000)
Dure vrije sector huur vanaf €971Dure koop vanaf € 350.000

Welke huurquotes worden voor welke groepen gehanteerd?
De betaalbaarheid van woningen in de huursector wordt doorgaans in beeld gebracht met huur- en woonquotes  en met het aandeel huishouden dat betaalrisico’s heeft.  Bij een huurquote gaat het om dat deel van het besteedbare inkomen dat wordt uitgegeven aan de (kale) huur gecorrigeerd voor een eventuele huurtoeslag. Een huurquote van 30% wordt over het algemeen als een grens voor betaalbaarheid beschouwd.  Onderzoeksbureau Rigo heeft op basis van huurquotenormen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Nibud een overzicht gemaakt van acceptabele huurquotes (zie onderstaande tabel).  Huurquotes voor lagere inkomensgroepen variëren, afhankelijk van de samenstelling van het huishouden en het inkomen, van 20% tot 35%.

Tabel 7.2 - Acceptabele huurquotes naar inkomen en samenstelling van het huishouden
Acceptabele huurquotesPrimaire doelgroepDoelgroep tot modaal
Eenpersoonshuishouden30%35%
Tweepersoonshuishouden25%30%
Gezin (vier personen)20%25%

We hebben voor ons onderzoek alleen beschikking over de eigen inschattingen van respondenten over hun inkomen.  De inkomensverdeling onder Amsterdamse huishoudens is gebaseerd op basis van de groep respondenten die in het WiA hun inkomensgegevens hebben verstrekt. Dit is een beperkt deel van alle respondenten (in 2015 is van 73% van de huishoudens een inkomen bekend). We gaan ervan uit dat de inkomens van ontbrekende huishoudens ongeveer evenredig te verdelen zijn over alle categorieën inkomens, maar we realiseren ons dat – als dit niet het geval is – er sprake is van een vertekend beeld. Het heeft hierdoor weinig zin om precieze, groep-specifieke normen te hanteren. We zijn daarom voor elke groep nagegaan of de huurquote volgens de door hen zelf verschafte gegevens uitkomt boven de hoogste normen van 30% en 35%. De huurquotes zijn bepaald volgens de standaard werkwijze bij de WiA-rapportage over de WiA-gegevens. 

Koopquote
Voor huishoudens in een koopwoning kan met WiA-gegevens een koopquote worden berekend. Dit is het percentage netto hypotheeklasten van het inkomen.  We gaan kort in op de gemiddelde koopquote.

Hoe financieel passend wonen Amsterdamse huishoudens?

Figuur 7.1 laat per inkomensklasse de verdeling naar woningsegment zien. Goedkoop scheefwonen  is zichtbaar door de zwart omlijnde ‘niet passende’ boxen met percentages.

Figuur 7.1 - Inkomensgroepen, verdeling huishoudens naar woningsegment 



Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Het merendeel (90%) van de huishoudens met lage inkomens (de primaire doelgroep) woont in een huurwoning tot de liberalisatiegrens. Ook de inkomensgroep hierboven heeft – gezien het inkomen – recht op toegang tot een gereguleerde huurwoning. Van deze huishoudens (met een inkomen tot de EU-grens) bewoont 68% een huurwoning onder de liberalisatiegrens. Goedkoop scheefwonen komt onder de groep middeninkomens tussen de EU-grens en € 44.657 het meest voor: 32% bewoont een corporatiehuurwoning onder de liberalisatiegrens.  Bij de hierboven liggende hogere inkomensgroepen is dat percentage aflopend, tot 5% van de huishoudens met een inkomen boven 2x modaal.

Duur scheefwonen  is zichtbaar bij de groepen huishoudens die op grond van hun inkomen recht hebben op een huurwoning onder de liberalisatiegrens: de primaire en secundaire lage inkomensgroepen. Bij de primaire inkomensgroep woont 3% duur scheef in een middeldure of dure vrijesectorwoning en 7% in de secundaire inkomensgroep. Afhankelijk van de hypotheeklasten die een huishouden heeft, kan men ook duur scheefwonen in een middeldure of dure koopwoning. In bovenstaande figuur kunnen we dit niet zichtbaar maken. De koopquote kan hiervan wel een indicatie geven.

Koop- en huurquotes bij verschillende huishoudens
De gemiddelde koopquote van woningeigenaren in 2015 is 20%. Dit percentage komt overeen met de netto koopquote van het landelijke Woon-onderzoek.  In 2013 was dit 22% en in 2011 was dit 23%.  De koopquote van 14% van de woningbezitters is hoger dan 30% en van 7% van hen is die hoger dan 35%. Er wonen relatief weinig huishoudens met een laag inkomen in een eigen woning (6%). Onder deze groep is de gemiddelde koopquote 30%. Bijna de helft (47%) van deze groep heeft een koopquote hoger dan 30% en 29% van hen heeft een koopquote hoger dan 35%. Bij de andere inkomensgroepen komen dergelijke hoge koopquotes niet voor.

De gemiddelde huurquote van huurders in Amsterdam is 28%. De huurquote van 35% van alle huurders is hoger dan 30% en van 22% is die hoger dan 35%. Ter vergelijking: voor heel Nederland was in 2015 de gemiddelde huurquote 27%.  Bij huurders die al lang in hun woning wonen, is de huurquote meestal minder hoog. Van de huurders die al langer dan 20 jaar in hun woning wonen heeft 11% een huurquote boven de 35%. Bij de groep recent verhuisden is dat 35%. Bij die laatste groep heeft 49% een huurquote boven de 30%.

We zijn nagegaan welke groepen huishoudens relatief vaker dan ‘gemiddeld’ (in meer dan 40% van de gevallen) een hoge huurquote (boven de 30%) hebben. Onderstaande tabel laat de uitkomsten zien. We hebben daarbij ook aangegeven welk deel van die huishoudens een huurquote heeft boven de 35%.

Tabel 7.3 - Groepen huishoudens die relatief vaak een hoge huurquote hebben
Groepen huishoudens waarbij minimaal 40% van de huishoudens een huurquote heeft die hoger is dan 30%Huurquote > 30%Huurquote > 35%
Samenstelling van het huishoudenEenoudergezinnen47%33%
Leeftijd van de hoofdbewonerHuishoudens tussen 18 en 25 jaar oud50%39%
InkomenLage inkomens47%32%
HerkomstSurinaamse en Antilliaanse huishoudens43%28%
Turkse huishoudens42%24%
Niet-westerse huishoudens42%27%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

De tabel laat zes groepen zien die relatief vaker dan andere huishoudens een hoge huurquote hebben: eenoudergezinnen, jongeren, huishoudens met lage inkomens en drie groepen huishoudens met een niet-Nederlandse herkomst: Surinaamse en Antilliaanse, Turkse en niet-westerse huishoudens. Zij zijn dus – samen met de kleine groep met een laag inkomen die een eigen woning bezit – vaker dan andere huishoudens een groot deel van het te besteden inkomen kwijt aan huur- of hypotheeklasten.

Verschillen tussen woonsectoren en woonsegmenten
Naast de achtergrondkenmerken van huishoudens hebben we ook gekeken naar in welk soort huis groepen huishoudens met hoge huurquotes wonen. Bij huurders van een corporatiewoning heeft 34% een huurquote boven 30%. In de particuliere sector is dit deel iets groter, namelijk 38%. De grootste verschillen bestaan echter niet tussen de woonsectoren maar binnen de sector, tussen de afzonderlijke huursegmenten. In het hoogste gereguleerde corporatiehuursegment (dat is een woning met een huurprijs tussen € 618 en € 711) heeft 66% een huurquote boven 30%. In het particuliere huursegment geldt in dezelfde prijsklasse (€ 618 - € 711) hoewel nog steeds een hoog aandeel, wel een wat lager percentage: hier heeft 47% een huurquote boven 30%. Bij middeldure particuliere huurwoningen (€ 711 - € 971) is dat 49% en bij dure is dat 53% (een huur boven € 972). Bij corporatiewoningen in de vrije sector is dit beeld bij middeldure particuliere huurwoningen vergelijkbaar: 49%, maar bij de duurste corporatiewoningen is dat lager: 44%. De verschillen met de goedkoopste huurwoningen zijn groot. 14% van de huishoudens in de goedkoopste corporatiewoningen heeft een huurquote boven 30%. Bij de goedkoopste particuliere woningen is dat ook 14%.

Vinden Amsterdammers zelf dat ze betaalbaar wonen?

Het WiA bevat een vraag naar het oordeel van de bewoner over de betaalbaarheid van de huur of hypotheek. Deze is voor het eerst gesteld in 2015. Huishoudens konden deze vraag beantwoorden aan de hand van een 10-puntsschaal (1 - moeilijk tot 10 - gemakkelijk te betalen). Gemiddeld ‘scoren’ huishoudens hier een 6,7. Het merendeel van alle huishoudens (57%) vindt de woning (redelijk) gemakkelijk te betalen (score 7-10). 14% vindt dat lastig (score 1-4).

Verschillen tussen huishoudens
We zijn ook nagegaan welke huishoudens, gegroepeerd op basis van achtergrondkenmerken, relatief vaak de huur of hypotheek lastig te betalen vinden.  De gehanteerde ondergrens voor een ervaren knelpunt is hier 20%. In onderstaande tabel staan de resultaten.

Tabel 7.4 - Groepen huishoudens die betaalbaarheid relatief vaak als knelpunt ervaren
Groepen huishoudens waarbij minimaal 20% het lastig vindt om de huur of hypotheek te betalenVindt lastig (score 1 t/m 4)
Samenstelling van het huishoudenEenoudergezinnen26%
Huishoudens vanaf 5 t/m 9 personen20%
InkomenMensen met lage inkomens27%
Opleidingsniveau t/m lager vo21%
Huishoudens die huurtoeslag ontvangen27%
HerkomstTurkse huishoudens36%
Marokkaanse huishoudens27%
niet-westerse huishoudens21%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Onder eenoudergezinnen, grote huishoudens, mensen met lage inkomens, en Turkse, Marokkaanse en niet-westerse huishoudens komen relatief meer huishoudens voor die de betaalbaarheid als lastig beoordelen. Dit geldt ook voor huishoudens die huurtoeslag ontvangen en huishoudens met een laag opleidingsniveau.

Verschillen tussen woonsectoren
We hebben daarnaast gekeken naar waar de meeste huishoudens wonen die een lage score aan betaalbaarheid hebben gegeven. Onder huishoudens die wonen in een corporatiewoning komen relatief veel huishoudens voor (21%) die de prijs als knelpunt ervaren in vergelijking met huishoudens in particuliere huur (15%) en de koopsector (4%). We zien bovendien dat dit percentage in het gereguleerde corporatiesegment hoger wordt naarmate de huurprijs stijgt. In het hoogste gereguleerde huursegment (dat is een woning met een huurprijs tussen € 618 en € 711) is er een groep van 31% die het moeilijk vindt de woning te betalen. Opvallend is ten slotte het grote verschil met huishoudens die in de vrije sector wonen. Waar 27% van alle huishoudens die wonen in een middeldure corporatiewoning de betaalbaarheid als lastig beoordeelt, is dat bij particulier middeldure huurwoningen 19%.

Staan de wensen omtrent huur- of koopprijzen in verhouding tot de voorraad?

In het WiA-onderzoek wordt aan huishoudens die moeten of willen verhuizen  gevraagd of ze willen huren of kopen en vervolgens welke maximale huur- dan wel koopprijs zij willen betalen. Dit bedrag konden ze zelf invullen. Een vergelijking van de wensen van huishoudens met de voorraad van huur- en koopwoningen laat zien of deze wensen in theorie kunnen worden vervuld. Dit geeft een indicatie of deze wensen realiseerbaar zijn. Onderstaande tabel geeft een overzicht.

Tabel 7.5 - Verdeling voorkeur, voorraad en aanbod naar woonsegment
 Voorkeur huishoudensVoorraadAanbod 
Gereguleerde huur (tot € 711)34%57%44%
Middeldure of dure huur17%12%29%
Koop43%31%27%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Van alle respondenten heeft in 2015 51% een voorkeur voor huren. 43% heeft een voorkeur voor kopen. 6% heeft geen voorkeur. De voorraad bestaat voor 69% uit huurwoningen. De verdeling van het aanbod is enigszins vergelijkbaar: 73% huur. We zien dat 34% van alle huishoudens een huurwoning met een huur tot € 711 wenst, dat is naar verhouding minder dan aanwezig in de voorraad en minder dan wordt aangeboden. Er is naar verhouding een grotere voorkeur voor koopwoningen dan aanwezig in de voorraad en dat is ook meer dan wordt aangeboden. We zien ten slotte dat in verhouding tot de voorraad relatief veel vrije sectorhuur wordt aangeboden, terwijl het grootste deel van alle huishoudens die willen huren een huurprijs tot de liberalisatieprijs wenst.

Is er voor alle Amsterdammers een passende woonruimte?

In deze paragraaf gaan we in op passende woonruimte. We beschrijven hoe we het begrip passende omvang hebben geoperationaliseerd en welke normen hiervoor binnen de gemeente bestaan. Daarna laten we zien welke huishoudens passend wonen. We kijken specifiek naar de passendheid voor grote huishoudens in Amsterdam.

Operationalisatie passendheid van de woonruimte

Een passende omvang van een woning is een omvang die in redelijke verhouding staat tot het aantal personen in het huishouden. In de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016  wordt voor woonruimte die in het bijzonder geschikt is voor de huisvesting van grote huishoudens de mogelijkheid gecreëerd om voorrang te geven aan die huishoudens.  Het college hanteert in de concept Huisvestingsverordening   de volgende voorrangsgroepen: huishoudens met één of twee minderjarige kinderen vormen vanaf 1 januari 2018 een voorrangsgroep bij woonruimte met drie kamers en ten minste een woonoppervlakte van 60 m2. Huishoudens met drie of meer minderjarige kinderen vormen een voorrangsgroep bij woonruimte met vier of meer kamers en ten minste een woonoppervlakte van 70 m2. Voor sommige woningen met meerdere kamers geven corporaties grote gezinnen nu ook voorrang.  In Amsterdam zijn deze normen niet vastgelegd in de samenwerkingsafspraken met corporaties. WoningNet onderscheidt in het aanbod van de Stadsregio Amsterdam woningen voor gezinnen, waarbij gezinnen bestaan uit ten minste één ouder en één kind tot 18 jaar. Het college definieert in de Beleidsregels woonruimtevoorraad krap wonend als een huishouden met minimaal drie kinderen jonger dan 18 jaar en wonend in een woning met een gebruiksoppervlakte van minder dan 60 m2.  Wij verbreden deze definitie tot een huishouden van vijf personen of meer. Deze definitie omvat daarmee ook meergeneratiehuishoudens en huishoudens met vijf of meer personen die geen onderlinge familiaire relatie hebben.

Hoe passend wonen Amsterdamse huishoudens van verschillende omvang?

Onderstaande figuur laat zien welk oppervlakte huishoudens van verschillende omvang ter beschikking hebben.

Figuur 7.2 - Verdeling huishoudens naar woonoppervlakte



Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Uitgaande van de hiervoor geïntroduceerde definitie voor krap wonende huishoudens, zien we dat een derde van alle grote huishoudens te klein woont (kleiner dan 60 m2). Opvallend is dat tussen 3-of-4-persoonshuishoudens en grotere huishoudens vrijwel geen verschillen te zien zijn in de beschikbare woonoppervlakte.

Verschillen tussen huishoudens
In Amsterdam zijn relatief veel eenpersoonshuishoudens. 71% van alle alleenwonenden woont op een oppervlakte tot 60 vierkante meter. Voor alle Amsterdamse huishoudens is dit 55%. We willen een indruk geven van de verschillen tussen huishoudens aan de hand van ‘uitschieters’. Tabel 7.6 geeft daarom voor drie achtergrondkenmerken  weer welke groepen huishoudens relatief vaak of relatief weinig op een oppervlakte van maximaal 60 m2 wonen.

Tabel 7.6 - Groepen die relatief vaak of relatief weinig klein wonen (maximaal 60 m2)
AchtergrondkenmerkWonen relatief vaak klein (max 60 m2)Wonen relatief weinig klein (max 60 m2)
Samenstelling van het huishoudenEenoudergezinnen (47%)Stel met kind (33%)
Alleenwonenden (71%)
Leeftijd van de hoofdbewonerHuishoudens tussen 18 en 25 jaar oud (79%)Ouder dan 45 jaar (48%)
InkomenLage inkomens (70%)>2x modaal (29%)

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Bovenstaande tabel laat geen verrassende uitschieters zien. Zo wonen huishoudens met hoge inkomens over het algemeen groter dan huishoudens met lage inkomens. Een derde van de stellen met kinderen woont klein, tegenover bijna de helft van de eenoudergezinnen. Alleenwonenden en jongeren wonen relatief vaak klein, vaker dan huishoudens met een hoofdbewoner ouder dan 45 jaar. Dit beeld wordt deels bepaald door een oververtegenwoordiging van alleenwonenden en jongere mensen in de groep lage inkomens (55% van de lage inkomens is alleenwonend).

Vinden Amsterdammers hun woning groot genoeg?

In het WiA wordt niet rechtstreeks gevraagd naar wat huishoudens van de grootte van hun woning vinden. Verhuisde huishoudens kunnen wel aangeven of de grootte van de woning een rol heeft gespeeld bij het besluit te verhuizen naar de huidige woning, naast andere redenen zoals omstandigheden in het huishouden of omstandigheden in werk of studie. Ook huishoudens die willen verhuizen wordt gevraagd naar de argumenten hiervoor. De wens groter te willen wonen is dan een van de antwoordcategorieën.

Bij de groepen huishoudens die zijn verhuisd geeft 21% aan dat de grootte van de woning hierop van invloed is geweest. Andere redenen zijn vaak belangrijker, zoals omstandigheden in het huishouden (26% onder alle recent verhuisden), de wens om zelfstandig te willen wonen (41% van de recent verhuisde jongeren tot 25 jaar oud), of omstandigheden in werk of studie (31% van de recent verhuisde jongeren tot 25 jaar oud). Bij één groep huishoudens wordt de grootte van de woning in vergelijking met de andere veel genoemd: bij de stellen met kinderen noemt 40% dit als reden.

Staan de wensen om groter te wonen in verhouding tot de voorraad?

De WiA-vragenlijst bevat enkele vragen over de woonwensen van huishoudens die willen verhuizen. Deze gaan onder meer in op de gewenste minimale grootte van de woning. Ten aanzien van dit aspect hebben we de woonwensen van alle huishoudens die willen verhuizen afgezet tegen de voorraad en vergelijken we de voorraad met het aanbod. Een vergelijking van de wensen van huishoudens met de voorraad van grote woningen laat zien of deze wensen in theorie kunnen worden vervuld. Dit geeft een indicatie of deze wensen realiseerbaar zijn. Onderstaande tabel geeft een overzicht.

Tabel 7.7 - Verdeling voorkeur, voorraad en aanbod naar oppervlakte van de woning
 Voorkeur huishoudensVoorraadAanbod 
< 60 m218%55%62%
60 m2 – 100 m257%38%32%
> 100 m225%7%6%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

De gemiddelde Amsterdamse woning is klein: 75 m². Het aanbod is bovendien relatief nog kleiner in verhouding tot de voorraad. De wensen van Amsterdammers zijn dus momenteel onvervulbaar.

Mogelijkheden wensen te realiseren
Woonwensen zijn relatief en niet altijd uitvoerbaar; daar zijn veel woningzoekers zich ook bewust van. Huishoudens die willen verhuizen nemen vaak genoegen met een woning die niet volledig aan hun wensen voldoet, maar toch een vooruitgang betekent ten opzichte van hun huidige woning. Op basis van de in het WiA-onderzoek geïnventariseerde wensen kan dus vrij weinig worden gezegd over de mate waarin huishoudens hun wens naar een grotere woning te verhuizen kunnen realiseren.

Hebben alle Amsterdammers voldoende mogelijkheden om te verhuizen als ze dat willen?

Bij voldoende aanbod van woningen in relatie tot de vraag gaat het in eerste instantie om de verhouding tussen de totale vraag en het totale aanbod. Maar niet alleen deze verhouding is interessant; het gaat natuurlijk ook om verschillende groepen van huishoudens. RVE Wonen noemt het percentage huishoudens dat aangeeft te willen verhuizen een indicator voor schaarste in Amsterdam.  Een stijgende verhuisbehoefte is een indicatie voor onvervulde, en door de situatie op de woningmarkt onvervulbare wensen. Dit beeld kan wat ons betreft worden aangevuld. Als de verhuisbehoeften kunnen worden bevredigd is een stijgende verhuisbehoefte wellicht een indicatie voor ontevredenheid met de woonsituatie of onrust op de woningmarkt. Het hoeft niet per se een indicatie voor schaarste te zijn. We willen daarom meer indicatoren gebruiken om de verhuismogelijkheden te indiceren.

In deze paragraaf beschrijven we de intentie, de verhuisbewegingen en de mogelijkheden: de verhouding hiertussen. Daarnaast zeggen we iets over de stabiliteit van de verhuisintentie en de verhuisbewegingen door deze in 2013 te vergelijken met 2015. Zo schatten we in of iedereen even veel mogelijkheden heeft.

Operationalisatie verhuismogelijkheden

We hebben geen gegevens waarbij Amsterdammers gedurende langere tijd worden gevolgd. We kunnen dus niet op individueel niveau kijken of huishoudens die willen of moeten verhuizen ook kunnen verhuizen. Op grond van een vergelijking tussen het WiA van 2013 en 2015 kunnen we wel een indruk geven van de verhuismogelijkheden met behulp van drie indicatoren:

  1. Een verandering in verhuisintentie (een afgeleide van de ‘vraag’ naar woningen). Een stijging in de verhuisintentie kan een tekort aan mogelijkheden indiceren.
  2. Een verandering in verhuisbewegingen (een afgeleide van het ‘aanbod’ in de vorm van recent betrokken woningen). Een stijgende of afnemende verhuisbeweging zegt iets over mobiliteit en daarmee over de verhuismogelijkheden.
  3. De verhuiskans; de verhouding tussen deze twee. De derde stap zetten we door te kijken naar hoe groot de groep was die in 2013 binnen 2 jaar wilde of moest verhuizen  (de groep met een verhuisintentie) ten opzichte van de groep die in 2015 recent een woning heeft betrokken (de verhuisbeweging).  Als het percentage dat wil verhuizen in 2013 veel hoger is dan het percentage dat in 2015 recent een woning heeft betrokken dan was de kans om te verhuizen relatief klein en dat geeft enige indicatie voor (een gebrek aan) verhuismogelijkheden. 

Vooral een vergelijking van huishoudens is interessant
Zoals hierboven al aangegeven zou het betere informatie opleveren om huishoudens gedurende een afgebakende periode volgen om zo de wensen en verhuisbewegingen per individueel huishouden in beeld te brengen. Het WiA is echter een momentopname, gebaseerd op een aselecte steekproef die elke keer opnieuw wordt getrokken. Dat betekent dat we wat voorzichtig moeten zijn met algemene conclusies. Een vergelijking tussen verschillende groepen huishoudens is betekenisvoller omdat dan kan worden gekeken of trends verschillen.

Welke vergelijkingen laten we zien?
In de volgende paragrafen richten we ons op de intenties, verhuisbewegingen en mogelijkheden van verschillende groepen huishoudens. We maken vergelijkingen op basis van de volgende achtergrondkenmerken:

  • samenstelling van het huishouden; waarbij we bij stellen met kinderen onderscheid maken tussen ‘jonge’ gezinnen (hoofdbewoner tot 35 jaar oud) en ‘oudere’ gezinnen (hoofdbewoner vanaf 35 jaar oud);
  • omvang van het huishouden;
  • leeftijd van de hoofdbewoner;
  • inkomen; en
  • herkomst.

Deze gegevens zijn aangevuld met twee kenmerken van de woongeschiedenis van de huishoudens, dat wil zeggen, een vergelijking tussen huishoudens die binnen de stad zijn verhuisd en die van buiten Amsterdam in de stad zijn gaan wonen en een vergelijking tussen de vorige en de huidige woonsituatie van het huishouden.

De verhuisintentie

In 2015 had 26% van alle huishoudens de wens of intentie om te verhuizen. In onderstaande figuren is de verhuisintentie voor diverse groepen uitgesplitst.

Figuur 7.3 - Verhuisintentie naar omvang , leeftijd  en inkomen  van huishoudens in 2015



Bron: WiA, 2015, bewerkt door RMA

De verhuisintentie is groter onder grotere huishoudens. Bij huishoudens die bestaan uit vijf personen of meer heeft 35% de intentie te verhuizen. De leeftijd is ook relevant: veel meer jongeren dan ouderen zijn geneigd te verhuizen. Bij huishoudens met de laagste inkomens is de groep die wil of moet verhuizen groter (31%) dan bij de andere inkomensgroepen.

Figuur 7.4 - Verhuisintentie naar huishoudtypen en herkomst van huishoudens in 2015



Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Bovenstaande figuur laat zien dat relatief veel eenoudergezinnen (32%), jonge gezinnen (50%), en Marokkaanse huishoudens (38%) willen of moeten verhuizen.

Stabiliteit verhuisintentie
Figuur 7.5 toont bij welke groepen huishoudens de grootste verschuivingen in de verhuisintentie hebben plaatsgevonden tussen 2013 en 2015.

Figuur 7.5 - Grote verschillen (van 3%-punt of meer) in verhuisintentie tussen 2013 en 2015

Bron WiA, 2013 en 2015, bewerkt door RMA

In 2015 was de verhuisintentie onder alle huishoudens 26% en dit was nauwelijks groter dan in 2013: 25%. Voor de meeste groepen is de verhuisintentie redelijk stabiel. Alleen de groepen waarbij grote verschillen waar te nemen zijn, zijn in figuur 7.5 afgebeeld. De grootste toename is te zien bij de jongste huishoudens, bij 2-persoonshuishoudens, bij jonge gezinnen en oudere gezinnen en bij de hoogste inkomensgroep. Alleen bij Turkse huishoudens is de verhuisintentie gedaald.

De verhuisbewegingen

Van alle huishoudens is in 2015 23% recent verhuisd. Onderstaande figuren tonen de verschillen tussen huishoudens in hun verhuisbewegingen.

Figuur 7.6 - Recente verhuisbeweging naar omvang , leeftijd  en inkomen  van huishoudens in 2015



Bron WiA, 2015, bewerkt door RMABovenstaande figuur laat zien dat er onderling grote verschillen zijn in de verhuisbewegingen. Eén- en tweepersoonshuishoudens verhuizen relatief vaak, net als de jongere huishoudens. Deze groepen overlappen elkaar voor een deel. Gekeken naar het inkomen zijn er weinig verschillen, maar is wel zichtbaar dat hogere inkomens relatief vaker verhuisd zijn dan huishoudens met lagere inkomens. De volgende figuur laat voor de achtergrondkenmerken samenstelling van het huishouden en herkomst zien welke groepen relatief vaak of weinig verhuisd zijn.

Figuur 7.7 - Recente verhuisbeweging naar huishoudtypen en herkomst van huishoudens in 2015

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Ook deze figuur toont aan dat de verschillen onderling groot zijn. Jonge gezinnen en stellen zonder kinderen zijn relatief veel vaker verhuisd dan eenoudergezinnen en oudere gezinnen. Onder Surinaamse en Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse huishoudens zijn weinig recente verhuizingen.

Ontwikkelingen in verhuisbewegingen
Het percentage recent verhuisde huishoudens was in 2015 groter (23%) dan in 2013 (19%). De toename geldt voor vrijwel alle groepen, van grote dalingen was geen sprake in deze periode. Er zijn enkele groepen waarbij de verhuisbewegingen juist niet of nauwelijks zijn veranderd. Deze laten we in onderstaande figuur zien. 

Figuur 7.8 - Groepen waarbij de mobiliteit niet of nauwelijks (maximaal 1%-punt) is veranderd tussen 2013 en 2015

Bron WiA, 2013 en 2015, bewerkt door RMA

Een eerste constatering is dat de mobiliteit niet toeneemt bij de groepen waarbij al sprake is van weinig beweging. Ouderen vanaf 65 jaar verhuizen bijvoorbeeld heel weinig, en dat hier geen grote stijging te zien is, is misschien niet heel opvallend. Bij eenoudergezinnen, grote huishoudens, huishoudens vanaf tussen 45 en 54 jaar en bij Turkse huishoudens lijkt de niet gewijzigde mobiliteit op een knelpunt te wijzen.

Bewegingen tussen sectoren
In de particuliere sector is de verhuisbeweging relatief hoog: 41% is recent verhuisd in 2015. In de corporatiesector is dat veel lager: 17%. 20% van de huishoudens in koopwoningen is recent verhuisd. Daarna zijn we nagegaan of huishoudens recentelijk relatief veel of weinig tussen sectoren (corporatiehuur, particuliere huur of koop) verhuizen. We hebben eerst gekeken naar de wooncarrières van alle huishoudens en daarna specifiek naar de recente verhuisbewegingen, zowel van de periode 2011-2013 als 2013-2015. Onderstaande tabellen geven de uitkomsten weer.  De eerste tabel laat zien vanuit welke woonsituatie huishoudens komen, ongeacht wanneer zij zijn verhuisd. 

Tabel 7.8 - Wooncarrière – Verdeling van huishoudens in huidige woonsituatie (2015) voor elke vorige woonsituatie (ongeacht wanneer men is verhuisd)
Vorige woonsituatieHuidige woonsituatie
 Corp. huurPart. huurKoop
Inwonend bij ouders/familie/vrienden56%22%22%
Op kamers/studentenwoning42%35%23%
Huur corporatie70%5%25%
Huur particulier36%25%39%
Koop14%11%75%

Bron, WiA 2015, bewerkt door RMA

De tabel laat zien dat een redelijk groot deel van de huishoudens die eerder niet zelfstandig woonden, direct vanuit deze situatie naar een koopwoning is verhuisd. De meerderheid van de huishoudens die bij een corporatie huurden, is naar een andere corporatiewoning verhuisd (70%), slechts een klein deel is particulier gaan huren (5%). Van de huishoudens die vanuit een koopwoning komen is eveneens de meerderheid binnen de koopsector verhuisd (75%). 14% is naar een corporatiewoning verhuisd. Vanuit de particuliere sector is er relatief meer variëteit naar huidige woonsituatie: 36% woont nu in een corporatiewoning, 25% woont nog steeds in een particuliere huurwoning en 39% heeft een huis gekocht.

De meest recente verhuisbewegingen laten we in onderstaande tabel zien. Dit betreft de recent verhuisde huishoudens tussen 2013 en de zomer van 2015 (het afnamemoment van het WiA).

Tabel 7.9 - Recente bewegingen tussen sectoren – Verdeling van recent verhuisde huishoudens in de huidige woonsituatie (2015) voor elke vorige woonsituatie
Vorige woonsituatieHuidige woonsituatie (2015)
 Corp. huurPart. huurKoop
Inwonend bij ouders/familie/vrienden51%27%22%
Op kamers/studentenwoning44%42%14%
Huur corporatie67%8%25%
Huur particulier25%39%37%
Koop18%26%56%

Bron, WiA 2015, bewerkt door RMA

We zien twee opvallende verschillen met de voorgaande tabel, die laat zien waar huishoudens op enig moment in hun verhuiscarrière woonden en waar zij nu wonen, ongeacht hoe lang zij daar al wonen. De bovenstaande tabel laat zien dat relatief veel mensen die recent in de particuliere huursector zijn komen wonen, dat eerder (dus voor de verhuizing tussen 2013 en 2015) ook al deden. Er zijn daarnaast relatief veel huishoudens in de particuliere huursector die recent uit een koopwoning komen. De recente bewegingen kunnen we vergelijken met de recente verhuisbeweging in de twee jaar daaraan voorafgaand. Tabel 7.10 geeft hiervan de uitkomsten weer.

Tabel 7.10 - Recente bewegingen tussen sectoren – Verdeling van recent verhuisde huishoudens in de huidige woonsituatie (2013) voor elke vorige woonsituatie
Vorige woonsituatieHuidige woonsituatie (2013)
 Corp. huurPart. huurKoop
Inwonend bij ouders/familie/vrienden54%26%21%
Op kamers/studentenwoning50%36%14%
Huur corporatie62%10%28%
Huur particulier32%30%38%
Koop19%23%58%

Bron, WiA 2015, bewerkt door RMA

Als we de periodes 2011-2103 en 2013-2015 met elkaar vergelijken dan valt op dat er in de meest recente periode relatief meer huishoudens binnen de particuliere huursector zijn verhuisd. In 2015 was dat 39% en in 2013 was dat 30%. In 2015 zijn er ook minder huishoudens vanuit de particuliere huursector ingestroomd in de corporatiesector dan in 2013 (25%, in 2013 was dat 32%).

Gevraagd naar de redenen voor de verhuizing is opvallend dat de reden om van koop naar huur te gaan, vrijwel nooit ‘willen huren in plaats van kopen’ is. De verklaring ligt veel vaker bij omstandigheden in het huishouden (46%). Andersom geldt voor een groot deel van de voorheen particulier hurenden en corporatiehuurders dat willen kopen in plaats van huren (59%, respectievelijk 51%) een belangrijk argument is geweest om te verhuizen naar een koopwoning. Deze verklaringen worden ondersteund als we kijken naar de verhuisintentie. Deze is het laagst bij huishoudens die wonen in een koopwoning (16% wilde verhuizen in 2015), bij huishoudens die wonen in een corporatiewoning was dit 28% en in een particuliere huurwoning 37%.

Kenmerken van instromers
Er is weinig bekend over de wensen van instromers naar de stad. Op basis van het WiA kunnen we voor enkele achtergrondkenmerken kijken naar huishoudens die van buiten de stad naar Amsterdam zijn verhuisd. Een op de vijf huishoudens komt – voordat men in de huidige woning trok – van buiten Amsterdam (17% vanuit een andere plaats in Nederland, 4% vanuit het buitenland) ongeacht wanneer zij zijn verhuisd naar de huidige woning. Van de huishoudens die recent zijn verhuisd, komt 34% van buiten Amsterdam (26% van elders in Nederland en 8% vanuit het buitenland).

Vervolgens vergelijken we de instroom ongeacht wanneer iemand voor het laatst is verhuisd met de recente instroom: degenen die tussen 2013 en de zomer van 2015 zijn verhuisd op basis van achtergrondkenmerken. Onder de groep recente instromers zitten relatief veel vaker jongere huishoudens. Dit verschil is zichtbaar tot 35 jaar. Ook het aandeel Westerse allochtonen is in de groep recente instromers groter. Daarnaast zijn het recent wat minder gezinnen, die van buiten de stad komen. Qua inkomensgroepen zien we weinig verschillen.

De verhuismogelijkheden bij verschillende groepen

Een aanwijzing voor knelpunten op de Amsterdamse woningmarkt is een verschil tussen wens en praktijk. Als bijvoorbeeld alle huishoudens zouden willen verhuizen, maar twee jaar later blijkt dat geen van de huishoudens is verhuisd, dan kun je toch wel spreken van een knelpunt. Een dergelijk grote mismatch komt in de praktijk niet snel voor. Van de Amsterdamse huishoudens wilde of moest in 2013 een kwart van de huishoudens verhuizen en was 23% in 2015 recent verhuisd. Er zijn dus kansen om te kunnen verhuizen.  Ook voor de meeste groepen geldt dat de verhouding tussen wens en mobiliteit ongeveer gelijk is. We zien echter bij sommige groepen huishoudens wel verschillen.

In onderstaande figuren zijn de verschillen bij groepen met een behoorlijk grote verhuiswens (verhuiswens bij meer dan 20% van die groep huishoudens) en een groot verschil (3%-punt of meer) zichtbaar gemaakt.

Figuur 7.9 - Grote verschillen (3%-punt of meer) tussen wens en mobiliteit naar omvang, leeftijd en inkomen van het huishouden, 2013 en 2015

Bron WiA, 2013 en 2015, bewerkt door RMA

Verschillen tussen wens en praktijk zijn zowel in positieve als in negatieve zin waar te nemen. Bij enkele groepen huishoudens is het deel dat verhuist groter dan het deel dat wil verhuizen: 2-persoonshuishoudens, de jonge huishoudens  en de huishoudens met de hoogste inkomens. Bij de andere groepen is de wens juist groter dan de verhuisbeweging. Deze verschillen zijn het grootst bij de huishoudens vanaf drie personen, bij de oudere huishoudens en bij de huishoudens met lage inkomens.

Niet in de figuur afgebeeld, omdat de verhuiswens relatief klein is, is het verschil tussen wens en praktijk bij huishoudens vanaf 55 jaar oud. Ook bij deze groepen is het verschil groot. We zagen eerder dat de mobiliteit bij huishoudens vanaf 35 jaar klein is, en dat deze ook niet toeneemt.

Figuur 7.10 - Grote verschillen (3%-punt of meer) tussen wens en mobiliteit naar huishoudtypen en herkomst van huishoudens, 2013 en 2015

Bron WiA, 2013 en 2015, bewerkt door RMA

Bij alle groepen – behalve de stellen zonder kinderen – is het deel van de huishoudens in 2013 met een verhuiswens groter dan het deel van de huishoudens in 2015 dat daadwerkelijk verhuisd is. Vooral de huishoudens met kinderen laten een afwijkend beeld zien. Jonge gezinnen willen relatief vaak verhuizen (42% in 2013), maar zijn tegelijkertijd ook vaak verhuisd (35% in 2015). Eenoudergezinnen hebben eveneens vaker een verhuiswens (34% in 2013), maar zijn juist veel minder verhuisd (14% in 2015). Ook oudere gezinnen zijn weinig verhuisd (11% in 2015). Surinaamse en Antilliaanse, Turkse, en Marokkaanse (en ook andere niet-westerse huishoudens willen relatief vaak verhuizen. Het percentage recent verhuisde huishoudens is bij de eerste drie groepen echter veel lager dan bij andere huishoudens. Dit duidt erop dat met name allochtone huishoudens, eenoudergezinnen en oudere gezinnen relatief weinig kansen lijken te hebben om hun wensen om te verhuizen te realiseren.

Welke verklarende factoren zijn er voor verhuisbewegingen?

Een voorzichtige interpretatie van de verschillen tussen wens en praktijk zou kunnen zijn dat sommige huishoudens wat vaker moeten verhuizen dan ze willen, maar daarin vrij gemakkelijk slagen. Dit geldt bijvoorbeeld voor jonge huishoudens. Dit kan deels worden verklaard door de hogere percentages huishoudens in deze leeftijdscategorie met een tijdelijk of andersoortig huurcontract, bijvoorbeeld een campuscontract. 47% van de jongste huishoudens heeft een contract voor onbepaalde tijd, 29% heeft een campuscontract en 18% heeft een tijdelijk contract (6% is anti-kraak, onderhuur of anders). In de leeftijd boven de 25 jaar heeft 80% tot vrijwel 100% van de huishoudens een huurcontract voor onbepaalde tijd. Van alle huishoudens met een tijdelijk huurcontract is 44% tussen de 25 en 34 jaar oud en 29% tussen de 18 en 24.

In de WiA-vragenlijst kunnen huishoudens aangeven welke omstandigheden een rol spelen bij hun wens te verhuizen, en welke redenen zij hadden om te verhuizen.  We hebben gekeken naar de redenen die huishoudens het belangrijkste vinden en hanteren daarbij een ondergrens: ten minste een kwart van de respondenten dient het argument te hebben genoemd. Uitkomsten hiervan zijn opgenomen in onderstaande tabel. De tweede tabel bevat ook de minst genoemde argumenten, waarbij we een bovengrens van 10% hanteren.

Tabel 7.11a - Meeste genoemde redenen voor de verhuiswens en de recente verhuizing
Meest genoemde argumenten voor een verhuiswens  Meest genoemde argumenten voor de recente verhuizing 
Groter willen wonen43%Omstandigheden in het huishouden24%
Mooier of beter willen wonen34%  
Geen of een te kleine tuin of balkon25%
Omstandigheden in het huishouden24%
Tabel 7.11b - Minst genoemde redenen voor de verhuiswens en de recente verhuizing
Minst genoemde argumentenMinst genoemde argumenten 
Woning niet gelijkvloers/te veel trappen10%Wilde kopen in plaats van huren10%
Omstandigheden in werk/studie10%Huurcontract liep af8%
Huurcontract loopt af8%Buurt beviel niet meer7%
Dichter bij familie/vrienden willen wonen6%Geen of een te kleine tuin of balkon6%
 Woning was te duur6%
Dichter bij familie/vrienden willen wonen5%
Woning niet gelijkvloers/te veel trappen3%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Voorop staat dat verklaringen voor verhuizingen uiteenlopend zijn, en vaak spelen meerdere aspecten een rol. Bovenstaande tabel laat de aspecten zien die relatief veel en relatief weinig worden genoemd bij de overweging een andere woning te gaan zoeken of voor de recente verhuizing. In de eerste plaats valt op dat huishoudens als het om wensen gaat wat meer uitgesproken lijken te zijn dan wanneer wordt gevraagd naar de argumenten voor de recent verhuizing. Huishoudens die willen verhuizen noemen vooral de wens of behoefte aan een grotere of betere woning als de reden voor die wens. Ze noemen daarbij ook relatief vaak privéomstandigheden in het huishouden. We zien dat privéomstandigheden in het huishouden het belangrijkste aspect is geweest in het besluit te verhuizen. De minst genoemde aspecten laten zien dat in ieder geval het gebrek aan een (grote) tuin of een balkon in retrospectief nauwelijks genoemd wordt als argument voor de recente verhuizing. Dit duidt op verschillende rollen van wooncarrière-ambities (de wens een betere woning te hebben leidt tot een verhuismotief) en triggers rond life-events (privéomstandigheden zijn de verklaring voor daadwerkelijke beweging).

De wensen van potentiële uitstromers
Ook de groep huishoudens die Amsterdam wil verlaten (de potentiële uitstromers) kan verder worden getypeerd. In het WiA wordt gevraagd naar de wens buiten Amsterdam te gaan wonen of in Amsterdam te blijven. Van degenen die hier antwoord hebben gegeven zegt 77% in Amsterdam te willen blijven. De overige 23% heeft geen voorkeur, wil in een andere Nederlandse plaats of in het buitenland gaan wonen. De groep die bij voorkeur elders in Nederland wil wonen, bestaat relatief vaak uit autochtonen, huishoudens tussen de 25 en 35 jaar oud, stellen zonder en stellen met kinderen, en huishoudens met een inkomen boven 2x modaal. De specifieke wensen van de huishoudens die elders in Nederland willen gaan wonen, wijken nauwelijks af van alle huishoudens die willen verhuizen.

Knelpunten bij specifieke groepen

Het maatschappelijke debat gaat over de toegankelijkheid van de stad voor iedereen. Een belangrijk element van dat debat is de verdringing van mensen met lage inkomens die hun buurt zien veranderen door beleggers of woningbezitters die in staat zijn om de hogere huizenprijzen te betalen.  Deze Amsterdammers zouden slachtoffer zijn van dure nieuwbouwprojecten en van verdringing door gentrificatie. Gelijke kansen staan onder druk, doordat rijkere nieuwkomers woningen kopen in de buurten waar mensen met lage inkomens wonen.  De Stadsregio heeft zich in het verleden bezorgd getoond over onder meer deze groep huishoudens, in relatie tot de schaarste op de woningmarkt. 

In de voorgaande paragrafen hebben we de onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt in beeld gebracht door breed te inventariseren bij welke groepen huishoudens er relatief vaker knelpunten voorkomen. De huishoudens met lage inkomens zijn daarbij al uitgebreid aan bod gekomen. In deze paragraaf kijken we naar andere specifieke groepen huishoudens die veel in het nieuws komen en gaan we na of er bij die groepen sprake is van onevenwichtigheden. Groepen die ook een belangrijke rol spelen in het maatschappelijke debat over de woningmarkt in Amsterdam zijn: de starters, de expats die zo belangrijk zijn voor de economische kracht van de stad en de gezinnen met een middeninkomen die tussen wal en schip vallen.

Welke knelpunten ervaren starters en expats?

In deze paragraaf beschrijven we eerst de situatie van starters en expats. Daarna gaan we wat uitgebreider in op de situatie van huishoudens met middeninkomens.

Starters
De Amsterdamse woningmarkt is voor starters nog moeilijker toegankelijk dan voor huishoudens die wel een zelfstandige woning in de stad huren of bezitten.  Zij hebben immers, als ze een sociale huurwoning zoeken, al vaak opnieuw een inschrijfduur opgebouwd, en als het om woningeigenaren gaat kunnen ze de eventuele opbrengst van de huidige koopwoning gebruiken ten behoeve van de aankoop van de nieuwe koopwoning. Het gaat hier om de problematiek van drie te onderscheiden groepen nieuwkomers op de Amsterdamse woningmarkt:

  • Mensen van buiten Amsterdam, die elders een zelfstandige woning achterlaten (het jonge stel waarbij een van de partners een baan heeft gevonden in Amsterdam);
  • Mensen van buiten Amsterdam die geen zelfstandige woning achterlaten (de recent afgestudeerde uit Utrecht die vanuit een studentenkamer naar een huurwoning in Amsterdam wil omdat hij hier een baan heeft gevonden);
  • Mensen van binnen Amsterdam die nieuw of herintreder zijn op de Amsterdamse woningmarkt en geen zelfstandige woning achterlaten (de jonge Amsterdammers die thuis woont en op zichzelf wil gaan wonen, of de partner die na een relatiebreuk het gezamenlijke huis verlaat).

Over deze mensen is het op basis van het WiA niet mogelijk om knelpunten ten aanzien van betaalbaarheid, de beschikbare oppervlakte of verhuismogelijkheden te beschrijven. We zien dat starters te maken kunnen hebben met verschillende drempels.

Starters van buiten Amsterdam die elders een woning achterlaten
Deze starters hebben de keuze tussen particuliere huur of koop in Amsterdam. Ze zullen niet snel een inschrijfduur hebben om in aanmerking te komen voor een gereguleerde corporatiewoning. Hun inkomen zal waarschijnlijk ook in veel gevallen te hoog zijn om hiervoor in aanmerking te komen. De starters die een wat hoger inkomen hebben en een huis willen kopen kunnen een drempel ervaren als gevolg van de aangescherpte hypotheekregels. Bovendien zijn de woningen in Amsterdam relatief duur.

Starters van buiten Amsterdam die elders geen zelfstandige woning achterlaten
Het zal niet veel voorkomen dat starters van buiten Amsterdam uit een onzelfstandige woonsituatie een vermogen hebben opgebouwd. Het gaat bij deze huishoudens waarschijnlijk relatief vaak om jonge mensen, alleenstaanden of stellen, die aan het begin staan van een wooncarrière. Koopmogelijkheden zullen beperkt zijn. De normen om te lenen zijn strenger geworden en voordat starters zich op de huizenmarkt kunnen begeven is tegenwoordig al een startkapitaal nodig.

Starters uit Amsterdam die geen zelfstandige woning achterlaten
De gereguleerde huurmarkt is minder toegankelijk geworden omdat de woningtoewijzing is aangescherpt en woningen passend bij het inkomen worden toegewezen. Het zijn onder andere Amsterdamse jongeren die vanuit een thuissituatie op zichzelf willen gaan wonen. Deze starters hebben vaak een laag inkomen, en komen daarmee wel in aanmerking voor een gereguleerde woning, maar hebben een kleine kans omdat de inschrijftijd nog kort is. Zij zijn gedurende de tijd dat ze ingeschreven staan voor een corporatiewoning aangewezen op de particuliere huursector en het aanbod van onzelfstandige woonruimtes.

Expats
Over expats is het maatschappelijk debat wat meer verdeeld. Expats zouden de verhitte woningmarkt nog verder opstuwen, als kopers van schaarse huizen, maar ook als doelgroep van vastgoedondernemers die woningen met een forse huurprijs aan expats kunnen verhuren, huren die expats gemakkelijk kunnen betalen.  Aan de andere kant ziet men expats als stimulans voor de economische groei van de stad. Er wordt gezegd dat expats een verstorend effect hebben op de Amsterdamse woningmarkt. Ze verdringen daarbij niet alleen de Amsterdammers die een andere woning zoeken, maar ook de huishoudens die willen starten op de Amsterdamse woningmarkt.

Expats zijn een gevarieerde groep mensen die tijdelijk in de stad verblijven, onder andere als buitenlandse werknemers van internationale bedrijven en organisaties. De werkgever of een bemiddelaar van de werkgever kan in veel gevallen woonruimte regelen voor deze groep expats. Aan de andere kant gaat het om internationale studenten of onderzoekers die hier met een beurs komen studeren of werken. Ook vormen internationale werknemers van kleinere ‘jonge’ bedrijven, startups, een deel van de expats. Er zijn uiteraard ook nog andere mensen die vanuit de hele wereld naar Amsterdam komen om hier te werken, wonen of anderszins ervaringen op te doen. In het WiA zijn expats als zodanig niet te onderscheiden, maar op basis van de herkomst van de huishoudens kunnen we een voorzichtige typering geven. We kijken dan naar de groep westerse allochtonen.  Van alle westerse allochtonen heeft 44% een inkomen tot de EU-grens, 16% heeft een middeninkomen en 40% heeft een hoog inkomen. Ongeveer de helft is een alleenwonend en een kwart is een stel, de overige expats vormen een (eenouder)gezin. 55% van de expats woont op een oppervlakte van maximaal 60 m2. De expats vormen dus een groep die qua huishoudenssamenstelling en beschikbare woonoppervlakte een afspiegeling vormt van alle Amsterdamse huishoudens. Onder deze groep komen naar verhouding wel minder lage inkomens en meer hoge inkomens voor dan onder alle Amsterdamse huishoudens. Niettemin laat de inkomensverdeling zien dat deze groep – anders dan het beeld dat soms in het maatschappelijk debat wordt geschetst - niet volledig bestaat uit ‘rijke’ vreemdelingen die Amsterdammers verdringen op de woningmarkt.

Knelpunten die expats tegenkomen lopen vermoedelijk net zo uiteen als voor de Amsterdamse inwoners. Recent onderzoek dat is uitgevoerd onder aansturing van het AFWC laat zien dat voor alle expats het knelpunt op de woningmarkt met name lijkt te zitten in het vinden van een geschikte woning voor langere tijd. Young professionals uit het buitenland blijken ook na hun komst naar Amsterdam nog veel te verhuizen, in hun zoektocht naar een woning die aan hun wensen voldoet.  In dit opzicht wijkt deze groep ook niet af van andere jonge Amsterdamse huishoudens. Expats zouden bovendien kwetsbaar kunnen zijn voor ongewenst verhuurgedrag of zelfs misbruik door verhuurders.  Vanuit de !Woonteams uit de wijken komt de constatering dat alle expats, ongeacht het inkomen kwetsbaar zijn. Expats hebben een korte inschrijfduur en hebben geen netwerk en geen kennis van de Nederlandse wet- en regelgeving en kennen de Amsterdamse woningmarkt niet. Hierdoor zijn ze vaker de dupe van schimmige praktijken van woningbemiddelaars, zoals het betalen van (niet-toegestane) courtagekosten of bemiddelingskosten. Zij kunnen in de problemen raken als ze twee keer de maandelijkse huurkosten hebben betaald als borg en deze niet terugkrijgen. Deze kwetsbaarheid geldt overigens voor allerlei nieuwkomers: statushouders, vluchtelingen, en oudere migranten die de Nederlandse taal niet machtig zijn.

Welke knelpunten ervaren huishoudens met middeninkomens?

In het maatschappelijke debat zijn huishoudens met middeninkomens de huishoudens die in hun zoektocht naar een geschikte woning tussen wal en schip vallen. Zij hebben een te hoog inkomen om in aanmerking te komen voor een gereguleerde sociale huurwoning en in veel gevallen een te laag inkomen of te weinig startkapitaal om een woning te kunnen kopen. Ook de toegankelijkheid van de particuliere huursector is gebonden aan het inkomen. Particuliere huurders kunnen immers eisen stellen aan het inkomen van een huishouden.

De interpretatie van wat een middeninkomen is, kan uiteenlopen. Een eensluidende definitie van wat bijvoorbeeld het middensegment is, is er niet.  In deze paragraaf onderzoeken we knelpunten onder Amsterdammers met middeninkomens tussen de EU-grens en 1,5x modaal  op basis van de samenstelling van het huishouden: gezinnen, stellen, alleenwonenden en eenoudergezinnen. Deze groepen vergelijken we zowel met alle huishoudens met een middeninkomen als met alle Amsterdamse huishoudens. We hebben in ons onderzoek ook de mogelijkheden bekeken om hierin nog andere groepen uit te splitsen (bijvoorbeeld jonge stellen met een middeninkomen). Dit hebben we echter niet verder uitgewerkt omdat de groepen huishoudens dan te klein worden om betrouwbare uitspraken over te kunnen doen. Zo vormen jonge stellen (met een leeftijd tot 35 jaar) met een middeninkomen 1% van de totale groep huishoudens, en jonge stellen met kinderen 0,3% van het totaal.

Van alle Amsterdamse huishoudens had in 2015 16% een middeninkomen. Bijna driekwart van deze groep had een laag middeninkomen (72% heeft een inkomen tussen de EU-grens en € 44.657). De rest (28%) heeft een inkomen tussen € 44.657 en 1,5x modaal. Bijna de helft van de groep woont alleen (48%), 24% is een stel en 18% is een gezin. Eenoudergezinnen vormen 7% van de groep. De samenstelling van de huishoudens met een middeninkomen is vergelijkbaar met alle Amsterdamse huishoudens. De meerderheid (65%) is autochtoon en dit is ten opzichte van alle Amsterdamse huishoudens (56%) wel groter. 3% van alle huishoudens met een middeninkomen is een groot huishouden (5 personen of meer), onder alle Amsterdamse huishoudens is dat 5%.

Er wordt veel gesproken over de mogelijkheden van starters met een middeninkomen op de woningmarkt. Zij concurreren met mensen met een eigen vermogen om schaarse koopwoningen. In Amsterdam is een kwart van de huizen zonder hypotheek gekocht (vooral door doorstromers en beleggers). Starters die een huis willen kopen, zijn eerder aangewezen op een dure huurwoning.  We kijken naar de verhuismogelijkheden die huishoudens met een middeninkomen hebben.

Verhuisintentie
Voor alle huishoudens met middeninkomens geldt dat zij een ‘gemiddelde’ verhuisintentie hebben, 23% wil of moet verhuizen in 2015. Hier zijn, net als onder alle Amsterdamse huishoudens, verschillen tussen huishoudens met en zonder kinderen. Van alle eenoudergezinnen met een middeninkomen wil 29% verhuizen en van alle gezinnen met een middeninkomen is dat 34%. Bij alleenwonenden met een middeninkomen is dat 19% en bij stellen zonder kinderen met een middeninkomen is dat 21%. De intentie is ten opzichte van 2013 niet veranderd.

Verhuisbeweging
De verhuizingen onder huishoudens met een middeninkomen tonen een zelfde beeld. Ook hierbij geldt dat middeninkomen huishoudens met kinderen veel minder vaak zijn verhuisd dan huishoudens zonder kinderen. 15% van de eenoudergezinnen met een middeninkomen is verhuisd en 13% van de gezinnen met een middeninkomen. De verhuisbewegingen zijn bij alle huishoudens met een middeninkomen toegenomen met 5%-punt of meer, behalve bij de eenoudergezinnen met een middeninkomen waar dit percentage daalde van 17% tot 15%.

Verhuismogelijkheden
De verschillen tussen wens en praktijk bevestigen het bovenstaande beeld. Mogelijkheden lijken groot te zijn voor de alleenwonenden en de stellen met middeninkomens. Bij eenoudergezinnen en gezinnen is sprake van een discrepantie. 27% van de eenoudergezinnen wilde in 2013 verhuizen, daar waar 15% van deze gezinnen in 2015 recent is verhuisd. Bij gezinnen had 34% een verhuisintentie, en 13% was in 2015 recent verhuisd.

Bovenstaande uitkomsten laten zien dat de (eenouder)gezinnen met middeninkomens weinig verhuismogelijkheden hebben binnen de stad. We weten niet of ze overwegen om deze reden de stad te verlaten. De WiA-gegevens laten niet zien dat huishoudens met een middeninkomen meer dan andere groepen elders in Nederland willen gaan wonen. Wel gaat het vaker om jonge huishoudens, stellen en gezinnen met kinderen. Objectieve data ondersteunen dit beeld. De bevolkingscijfers van het CBS laten zien dat steeds meer gezinnen (ongeacht het inkomen) met jonge kinderen elders gaan wonen. In 2015 is dat 10% per jaar. 

We kijken verder naar de betaalbaarheid van de woning voor de groep met een middeninkomen en de passendheid van de woonruimte. Zo kunnen we onderzoeken of deze groep, en met name de (eenouder)gezinnen met middeninkomens, in vergelijking met andere huishoudensgroepen veel of weinig te maken heeft met meerdere onevenwichtigheden op de woningmarkt.

Betaalbaarheid van de woning
Achtereenvolgens geven we in drie tabellen weer welke groepen huishoudens met een middeninkomen relatief vaak een hoge huurquote hebben, welke relatief vaak moeilijkheden ervaren in het betalen van de huur of hypotheek en welke huur of hypotheek huishoudens met een middeninkomen bereid zijn om te betalen.

Tabel 7.12 - Deel van de huishoudens dat relatief vaak een hoge huurquote heeft
Deel van de huishoudens met een middeninkomen met een huurquote boven 30% en 35%Deel van alle huishoudens met een huurquote boven 30% en 35%
 % met hq>30%% met hq>35%% met hq>30%% met hq>35%
Alle huishoudens22%12%35%22%
Stellen met kinderen13%8%26%15%
Stellen19%10%26%16%
Alleenwonenden26%14%39%24%
Eenoudergezinnen31%15%47%33%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Van alle huishoudens met middeninkomens hebben alleenwonenden en eenoudergezinnen het vaakst een hoge huurquote (dat geldt voor zowel de 30%-grens als de 35%-grens). Ten opzichte van alle Amsterdamse huishoudens zijn de percentages met een hoge huurquote onder alle groepen met een middeninkomen fors lager. Bij de groepen met een middeninkomen lijkt dus geen sprake van een knelpunt. Het kan wel een aanwijzing voor goedkoop scheefwonen, zoals we dat eerder constateerden in paragraaf 7.3.

Tabel 7.13 - Deel van de huishoudens dat huur of hypotheek lastig te betalen vindt
Deel van de huishoudens met een middeninkomen dat huur of hypotheek lastig te betalen vindt Deel van alle huishoudens dat huur of hypotheek lastig te betalen vindt
Alle huishoudens8%14%
Stellen met kinderen13%14%
Stellen8%9%
Alleenwonenden3%15%
Eenoudergezinnen15%26%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Bovenstaande tabel over de persoonlijke inschatting van de huishoudens over de betaalbaarheid laat een iets ander beeld zien, dan de objectieve huurquote. Gezinnen en eenoudergezinnen met een middeninkomen rapporteren vaker dan de andere huishoudens met een middeninkomen moeite met het betalen van de huur of hypotheek. Vrijwel geen huishoudens onder de alleenwonenden lijken hier moeite mee te hebben. Ten opzichte van alle Amsterdamse huishoudens vertoont de beoordeling van de betaalbaarheid geen uitschieters naar boven. Stellen en gezinnen met een middeninkomen beoordelen de betaalbaarheid hetzelfde als alle Amsterdamse stellen en gezinnen. Bij alleenwonenden en eenoudergezinnen zijn de aandelen die moeite hebben met het betalen van huur of hypotheek juist veel lager dan in de gehele groep alleenwonenden en eenoudergezinnen. Ook hier lijkt dus bij deze groepen met een middeninkomen ten opzichte van andere groepen geen sprake van een knelpunt. De volgende tabel gaat in op wens van een betaalbare huur.

Tabel 7.14 - Deel van de huishoudens dat een maximale huurprijs van € 710 wenst
Deel van de huishoudens met een middeninkomen dat een maximale huurprijs van € 710 wenstDeel van alle huishoudens dat een maximale huurprijs van € 710 wenst
Alle huishoudens54%65%
Stellen met kinderen72%55%
Stellen57%41%
Alleenwonenden42%75%
Eenoudergezinnen65%85%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Het aandeel huishoudens dat een huurwoning zou willen en daarbij een betaalbare huur wenst, ligt bij gezinnen een eenoudergezinnen met een middeninkomen hoger dan bij de andere huishoudens met een middeninkomen. Ten opzichte van alle Amsterdamse huishoudens zijn de verschillen tussen gezinnen en stellen met een middeninkomen interessant. Hier ligt dit percentage flink hoger. Een voorzichtige conclusie zou kunnen zijn dat gezinnen en stellen met een middeninkomen, in vergelijking met alle Amsterdamse gezinnen en stellen wat minder financiële ruimte hebben om een middenhuur of hoge huur te betalen, of hiertoe bereid zijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zij geen recht hebben op huurtoeslag, daar waar huishoudens met een laag inkomen er wel voor in aanmerking komen. De andere groepen met een middeninkomen lijken deze drempel echter niet te ervaren. Relatief weinig alleenwonenden met een middeninkomen geven aan een maximale huur van € 710 te willen betalen. Wellicht heeft deze groep juist wat meer financiële ruimte, of zijn zij wat meer bereid een groter deel van het besteedbare inkomen aan huur te betalen.

Passendheid van de woonruimte
Onderstaande tabel geeft weer welk deel van de huishoudens met een middeninkomen op een oppervlakte van maximaal 60 m2 woont.

Tabel 7.15 - Huishoudens wonend in een woonruimte van maximaal 60 m2
Deel van de huishoudens met een middeninkomen dat in een woning woont met een oppervlakte van maximaal 60 m2Deel van alle huishoudens dat in een woning woont met een oppervlakte van maximaal 60 m2
Alle huishoudens54%55%
Stellen met kinderen46%33%
Stellen52%44%
Alleenwonenden62%71%
Eenoudergezinnen31%47%

Bron WiA, 2015, bewerkt door RMA

Gezinnen en stellen met een middeninkomen wonen relatief vaak op een oppervlakte van maximaal 60 m2, in vergelijking met alle Amsterdamse huishoudens. Onder alleenwonenden en eenoudergezinnen zijn deze percentages juist kleiner dan onder alle Amsterdamse huishoudens. Gevraagd naar de wensen, geven vrijwel huishoudens met een middeninkomen (94%) aan een woning te willen die minimaal 60 m2 groot is. Onder alle Amsterdamse huishoudens was dit 82%. Voor gezinnen en eenoudergezinnen met een middeninkomen is dit zelfs iedereen (100%).

Conclusie

De verkenning van de WiA-gegevens leverde inzicht op waarmee we een ordening kunnen maken van de huishoudens die – in feite – de meeste knelpunten op de woningmarkt ervaren, zowel met betrekking tot de passendheid van de woning ten aanzien van betaalbaarheid en beschikbare woonruimte, als met betrekking tot de verhuismogelijkheden. Hoewel de data in 2015 zijn verzameld, en de woningmarkt sindsdien sterk onderhevig is aan prijsstijgingen denken we uitspraken te kunnen doen die ook in de huidige context nog in grote mate geldig zijn. Deze overtuiging is juist gelegen in het feit dat we hebben gekeken naar verschillen tussen groepen huishoudens. De veronderstelling is dat deze verschillen worden gekenmerkt door redelijk stabiele patronen.

Onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt

Knelpunt betaalbaarheid
In Amsterdam wonen mensen vaker goedkoop dan duur scheef. Huishoudens met een inkomen tussen de huurtoeslaggrens en de EU-grens hebben het meest te maken met duur scheef wonen. Aan de andere kant: van de groep met een middeninkomen tussen de EU-grens en € 44.657 woont 32% in een corporatiewoning, waar zij gezien hun inkomen nu niet meer voor in aanmerking zouden komen. Zij wonen gewild of ongewild goedkoop scheef. Huishoudens die recent een nieuwe woning hebben betrokken, krijgen vermoedelijk eerder dan andere huishoudens te maken met relatief hoge woonlasten, door huurprijsstijging bij nieuwe verhuring (huurharmonisatie). We zien dit aan de relatie tussen de huurquote en de woonduur: hoe langer men in de woning zit, hoe lager de huurquote is. Het goedkoop scheef wonen heeft anderszins te maken met een knelpunt in het aanbod. Huishoudens hebben gezien het inkomen wellicht wel interesse in een duurdere woning, en mogelijkheden deze te betalen, maar deze woning is niet beschikbaar. De koopwoningen die een groot deel van die huishoudens wel wil of kan betalen, zijn er niet. Het aantal koopwoningen beneden de € 249.000 is relatief laag.

De huishoudens die het vaakst een hoge huurquote hebben zijn eenoudergezinnen, jongeren, huishoudens met lage inkomens en huishoudens met een niet-Nederlandse herkomst. Ook hebben met name de huishoudens die wonen in de duurste huursegmenten (vanaf € 618) relatief vaak een hoge huurquote. Het zijn bovendien de eenoudergezinnen, mensen met lage inkomens, Turkse, Marokkaanse en niet-westerse huishoudens, en grote huishoudens die de betaalbaarheid meer dan andere huishoudens als lastig beoordelen. In het hoogste gereguleerde huursegment (dat is een woning met een huurprijs tussen € 618 en € 711) en in het middeldure corporatiesegment hebben relatief veel huishoudens moeite met het betalen van de huur. Een vergelijking tussen de voorkeuren van huishoudens om te huren of kopen, het aanbod van huur- en koopwoningen en de voorraad van woningen laat zien dat in verhouding tot de voorraad relatief veel vrije sectorhuur wordt aangeboden, terwijl het grootste deel van de huishoudens die willen huren een huurprijs tot de liberalisatiegrens wenst.

Knelpunt passende woonruimte
Amsterdam telt veel kleine woningen en (te) klein wonen komt dan ook veel voor. 33% van de grote huishoudens (vanaf vijf personen) woont kleiner dan 60 m2. Een naar verhouding groot oppervlakte bewonen komt heel weinig voor: 8% van de eenpersoonshuishoudens beschikt over een oppervlakte groter dan 80 m2. Ongeveer de helft van de eenoudergezinnen woont klein en dat is relatief vaker dan onder stellen met kinderen, wat deels te verklaren zal zijn door de inkomenssituatie. Amsterdamse huishoudens zouden graag groter wonen, maar de wensen staan niet in verhouding tot het aanbod. 82% van de huishoudens die willen verhuizen wil het liefst een woning vanaf 60 m2, terwijl 38% van het aanbod een woning is groter dan 60 m2. Gevraagd naar de reden voor een recente verhuizing vormde de voorkeur voor een grotere woning voor 40% van de stellen met kinderen een van de redenen.

Knelpunt verhuismogelijkheden
De verhuisintentie lijkt voor de meeste groepen huishoudens redelijk stabiel of iets te zijn toegenomen. Een stijgende verhuisintentie is vooral is te zien bij de jongste huishoudens, bij 2-persoonshuishoudens, bij jonge gezinnen en oudere gezinnen en bij de hoogste inkomensgroep. De mobiliteit is voor de meeste groepen huishoudens ook licht gestegen tussen 2013 en 2015, maar neemt niet toe bij de groepen waarbij al sprake is van weinig beweging: de eenoudergezinnen, de grote huishoudens, ouderen en Turkse huishoudens.

De verhuismogelijkheden zijn het laagst bij de huishoudens vanaf drie personen, de oudere huishoudens en de huishoudens met lage inkomens en daarnaast bij alle gezinnen, en dan met name onder eenoudergezinnen en oudere gezinnen. Grote huishoudens zitten het meest in de knel. Ze kunnen hun wensen te verhuizen niet goed realiseren. Jongere huishoudens verhuizen het vaakst. Dat kan te maken hebben met vaker ‘moeten’ verhuizen. Daarnaast constateren we een knelpunt bij de Surinaamse en Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse huishoudens.

De beoordeling van de (kwaliteit) van de woning of de omgeving speelt een rol bij de wens te verhuizen. Dit zal kunnen verklaren waarom vooral veel Marokkaanse huishoudens willen verhuizen. Zij wonen vaker in een slechtere woning dan autochtonen.  Geringere mogelijkheden kunnen natuurlijk behalve met lange wachttijden, weinig bestedingsruimte of een te gering aanbod, te maken hebben met een minder flexibele uitgangspositie of een kritischer houding. Individuele afwegingen zullen altijd een belangrijke rol spelen, maar omdat de onderlinge verschillen tussen groepen huishoudens zo groot zijn, beschouwen we dat als een aanwijzing voor een knelpunt.

Welke onevenwichtigheden zien we bij specifieke groepen?
We constateren dat er weinig mogelijkheden zijn om zicht te krijgen op de wensen en mogelijkheden van de niet-Amsterdammers, van de huishoudens die onzelfstandig wonen en van de Amsterdamse starters op de woningmarkt. Wat we zien is dat starters te maken hebben met andersoortige knelpunten dan we hebben geanalyseerd met behulp van het WiA. Het gaat bij deze groep meer om de mate waarin ze toegang hebben tot een zelfstandige woning in de stad. Met name de lange inschrijfduur die nodig is voor een corporatiewoning is een drempel voor starters met lage inkomens. Voor expats geldt dat zij niet meer of minder knelpunten ervaren dan andere Amsterdamse huishoudens met dezelfde inkomens. Wel zijn er signalen dat deze groep, net als andere nieuwkomers, kwetsbaarder is voor ongewenst verhuurgedrag.

Huishoudens met een middeninkomen hebben over het algemeen lagere huurquotes en ervaren minder problemen met het betalen van de huur of hypotheek dan andere groepen huishoudens. Dit betekent echter niet direct dat er geen sprake is van een knelpunt bij deze groep. Zij wonen wellicht tegen hun zin in de – voor hen – betaalbare woning. Misschien zoeken ze een grotere woning of een woning op een andere locatie, maar is deze moeilijk te vinden of is het prijsverschil met de huidige situatie zo groot dat financiële ruimte een drempel vormt. De uitkomsten geven een aanwijzing voor dit gebrek aan passendheid. Het zijn vooral de stellen met kinderen die in de beschikbare woonruimte knelpunten ervaren. Daarnaast lijken de verhuismogelijkheden voor stellen met kinderen klein. Zij hebben een sterke wens te verhuizen, maar zijn in 2015 weinig verhuisd. Bovendien zoeken zij in meerderheid naar een betaalbare woning (waarvoor ze in de corporatiesector niet in aanmerking komen).

Beantwoording onderzoeksvraag 1
Als we de knelpunten rond betaalbaarheid, passende woonruimte en verhuismogelijkheden gezamenlijk in ogenschouw nemen wordt zichtbaar bij welke huishoudens de situatie zodanig is, dat er echt sprake is van onevenwichtigheden. Dat is het perspectief van waaruit we de eerste onderzoeksvraag beantwoorden.

1. Welke onevenwichtigheden in het woningaanbod nemen we waar op dit moment?

De onevenwichtigheden spelen vooral bij huishoudens met lage inkomens, grote huishoudens, huishoudens die in corporatiewoningen wonen, eenoudergezinnen, stellen met kinderen, huishoudens met bewoners vanaf 35 jaar oud en Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse huishoudens. Gezinnen met middeninkomens wonen vaak klein en willen graag verhuizen, ook zij hebben weinig mogelijkheden.

De belangrijkste onevenwichtigheden op de Amsterdamse woningmarkt

De actuele situatie op de Amsterdamse woningmarkt is voor alle huishoudens lastig. Bij sommige groepen huishoudens zijn echter duidelijk onevenwichtigheden te zien. Zijn al die onevenwichtigheden even belangrijk? Dat hangt natuurlijk allereerst af van hoe groot de groep is waar het om gaat. Maar dat niet alleen. Sommige huishoudens kunnen zich gemakkelijker op de woningmarkt bewegen dan andere; zij zijn flexibeler. Gewilde woningen zijn vaak lastig te bereiken. Amsterdammers zullen zich dat realiseren en bereid zijn om hun wensen aan te passen. Dat moet echter wel kunnen. De flexibiliteit is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden die worden gevormd door inkomen in samenhang met leeftijd en omvang van het huishouden. Stellen zonder kinderen met hoge inkomens of jongere alleenwonenden zijn flexibeler dan bijvoorbeeld gezinnen, of ouderen die een woning zonder trappen zoeken.

Verschillen in flexibiliteit van groepen huishoudens op de woningmarkt
Verschillen in flexibiliteit zien we terug in de verschillen tussen de inkomensgroepen, de leeftijd en de omvang van het huishouden. Als we dergelijke kenmerken in onderlinge samenhang beschouwen zien we enkele typen huishoudens die niet of weinig in staat zijn een flexibele positie te creëren. Zo hebben jongere alleenwonenden weliswaar vaak een laag inkomen, maar zien we bij deze groep veel dynamiek. Tegenover de student of de recente starter op de arbeidsmarkt staan de wat oudere huishoudens en eenoudergezinnen. Zij hebben geringe verhuismogelijkheden. Ook als we kijken naar grotere huishoudens vanaf drie personen zijn er verschillen. Veel van deze huishoudens wonen te krap. Voor (jonge) gezinnen met hoge inkomens zijn er desondanks mogelijkheden. Het zijn de grootste huishoudens met lage inkomens (vaak Marokkaans Amsterdamse huishoudens) en middeninkomensgezinnen die te klein wonen, maar weinig verhuismogelijkheden hebben.

De (relatieve) omvang van groepen huishoudens op de woningmarkt
Onderstaande tabellen laten zien wat de relatieve omvang is van de groepen huishoudens waar sprake is van onevenwichtigheden. 

Tabel 7.16 Relatieve omvang groepen Amsterdamse huishoudens, naar het inkomen, 2009-2015
Omvang Amsterdamse huishoudens naar inkomen% 2009% 2011% 2013 % 2015
Huishoudens met een inkomen tot de EU-grens50%50%48%51%
Lage inkomenshuishoudens32%33%32%34%
Huishoudens met middeninkomens19%20%21%16%
Stellen met kinderen, met middeninkomensn.b.n.b.4%3%
Huishoudens met hoge inkomens31%30%31%33%

Bron WiA, 2013 en 2015 & Wonen in Amsterdam 2013. Stand van zaken, bewerkt door RMA

In Amsterdam wonen veel huishoudens met lage inkomens, en deze groep is groter geworden. Naar verhouding zijn er in 2015 minder huishoudens met middeninkomens. Deze groep is relatief klein. Een verklaring voor de (relatieve) daling van deze groep is niet eenvoudig. Misschien zijn verhuisbewegingen van en naar de stad veranderd, maar het is tegelijkertijd mogelijk dat het inkomen van deze groep huishoudens, in 2014 of 2015 is gedaald, waardoor zij nu in een lagere inkomenscategorie vallen.

De volgende tabel laat de relatieve omvang van verschillende groepen huishoudens naar samenstelling zien. Amsterdam kent relatief veel alleenwonenden. De groepen eenoudergezinnen, expats en grote huishoudens zijn ten opzichte van de andere groepen wat kleiner.

Tabel 7.17 Relatieve omvang groepen Amsterdamse huishoudens, naar samenstelling, 2009-2015
Omvang Amsterdamse huishoudens naar samenstelling% 2009% 2011% 2013% 2015
Alleenwonenden47%46%46%45%
Stellen zonder kinderen22%23%22%23%
Stellen met kinderen19%19%20%19%
Eenoudergezinnen9%10%9%8%
Turkse, Marokkaanse, Surinaamse/Antilliaanse huishoudens19%20%20%19%
Expats (westerse allochtonen met middeninkomen of hoger)n.b.n.b.3%3%
Grote huishoudensn.b.n.b.5%5%

Bron WiA, 2013 en 2015 & Wonen in Amsterdam 2013. Stand van zaken, bewerkt door RMA

Beantwoording onderzoeksvraag 2
Of de geconstateerde onevenwichtigheden belangrijk zijn, heeft zowel te maken met de flexibiliteit van de verschillende groepen huishoudens als met de omvang van de groepen huishoudens. Op basis daarvan beantwoorden we de tweede onderzoeksvraag.

2. Wat zijn de belangrijkste onevenwichtigheden?

Bij het typeren van de Amsterdamse huishoudens die onevenwichtigheden ervaren geldt dat we de samenhang tussen verschillende achtergrondkenmerken en hun omvang in ogenschouw nemen. Alleenwonenden vormen in Amsterdam een grote groep, maar het aandeel alleenwonende huishoudens dat geen antwoord heeft op de onevenwichtigheden van de Amsterdamse woningmarkt wordt voornamelijk gevormd door volwassenen en ouderen. Gezinnen met middeninkomens vormen naar verhouding niet een heel grote groep, maar zij hebben in vergelijking met andere groepen een lastige uitgangspositie op de Amsterdamse woningmarkt omdat er weinig grote en betaalbare woningen zijn. Hetzelfde geldt voor eenoudergezinnen, die in vergelijking met stellen met kinderen vaak een lager inkomen hebben, maar net als gezinnen met twee ouders een woning met meerdere slaapkamers nodig hebben. De groep Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Amsterdamse huishoudens is relatief groot en heeft weinig verhuismogelijkheden, maar dat betekent niet meteen dat deze groep in zijn geheel in de knel zit. Knelpunten zijn er met name voor de Marokkaanse huishoudens van vijf personen of meer.

De belangrijkste onevenwichtigheden komen voor bij die huishoudens die erg weinig mogelijkheden hebben om de onevenwichtigheden te overbruggen, en die een weinig flexibele positie hebben. Het gaat hier niet alleen om kleine selectieve groepen, maar soms ook om grotere groepen Amsterdammers:

  • Stellen met kinderen: het gaat met name om de wat oudere gezinnen, waarin ten minste een van de ouders ouder is dan 35 jaar. De knelpunten komen zowel bij gezinnen met lage inkomens voor als bij gezinnen met middeninkomens. Het lage dan wel middeninkomen lijkt wel verband te houden met het soort knelpunten waarmee het gezin te maken heeft: gezinnen met lagere inkomens hebben eerder te maken met betaalbaarheidsproblemen dan gezinnen met middeninkomens. Beide groepen hebben weinig mogelijkheden om te verhuizen.
  • Eenoudergezinnen: deze gezinnen hebben heel vaak een laag inkomen (77% heeft een inkomen tot de EU-grens). Zij hebben geringe mogelijkheden om te verhuizen.
  • Alleenwonenden: alleenwonenden hebben heel vaak een laag inkomen (71% heeft een inkomen tot de EU-grens). Alleenwonenden die ouder zijn dan 35 jaar verhuizen veel minder dan jongere huishoudens. De wat oudere alleenwonenden hebben minder mogelijkheden; de flexibiliteit is geringer dan bij jongere huishoudens.
  • Huishoudens vanaf vijf personen: deze huishoudens wonen – net als drie- en vierpersoonshuishoudens – vaak klein. Gezien de normen voor grote huishoudens kunnen we constateren dat een groot deel van deze vijf- of meerpersoonshuishoudens te klein woont. Deze gezinnen zijn in meerderheid Marokkaans Amsterdamse huishoudens (57%).

Invloed op een evenwichtig woningaanbod: bouwen

Inleiding

In dit en het volgende hoofdstuk draait het om de instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft om de woningmarkt te beïnvloeden en in hoeverre de gemeente deze instrumenten inzet. De volgende onderzoeksvragen staan daarbij centraal:

3. Welke instrumenten en maatregelen kunnen worden gebruikt om de onevenwichtigheden in de woningmarkt te verbeteren? Waar grijpen deze op in? Wat kan worden gezegd over de effectiviteit?

4. In hoeverre gebruikt het college instrumenten en maatregelen die aansluiten bij de geconstateerde onevenwichtigheden? Op welke punten grijpen de door het college toegepaste instrumenten en maatregelen in? Op welke punten niet?

Bij de beschrijving van de instrumenten maken we onderscheid in de maatregelen die de gemeente kan nemen om de nieuwe woningen in de stad te realiseren en maatregelen die kunnen worden ingezet om invloed uit te oefenen op de prijs en bewoning van de bestaande woningvoorraad. We constateren hierbij dat er verschillende knoppen zijn waaraan in meerdere richtingen gedraaid kan worden. Dit kan verschillende uitwerkingen hebben waarbij met name de politiek aan zet is om hierin een keuze te maken. De rekenkamer probeert een zo volledig mogelijk beeld te geven van de mogelijkheden die er zijn. Vervolgens laten we zien in hoeverre de gemeente Amsterdam gebruik maakt van deze maatregelen om een evenwichtig woningaanbod te realiseren. In dit hoofdstuk gaan we in op de instrumenten voor nieuwbouw (bouwen) en in het volgende op de instrumenten die er zijn voor de bestaande woningvoorraad (wonen).

De gemeente bouwt zelf geen woningen, maar er zijn wel verschillende instrumenten die de gemeente kan inzetten om het bouwen van woningen mogelijk te maken en te stimuleren. We kijken hier naar de instrumenten binnen het ruimtelijk instrumentarium, het grondbeleid, verschillende instrumenten gericht op specifieke locaties, de samenwerking tussen de gemeenten en corporaties en marktpartijen en ten slotte de financiële instrumenten die kunnen worden ingezet.

In de onderstaande tabel geven we eerst een samenvatting van de maatregelen en bijbehorende instrumenten voor bouwen. We laten zien wie verantwoordelijk is om de maatregel door te voeren (Rijk (R), gemeente (G), provincie (P) of marktpartij (M)). Vervolgens geven we weer of de maatregel bestaand (B) is of denkbaar (D). Daarmee bedoelen we dat wanneer de maatregel bestaand is, deze op korte termijn kan worden ingezet, als de maatregel denkbaar is dan vergt de maatregel nieuwe besluitvorming en in sommige gevallen een politieke afweging. Dan laten we in de tabel zien op welke geconstateerde onevenwichtigheid de maatregel invloed heeft. We onderscheiden daarbij: betaalbaarheid (B), de grootte van de woonruimte (G) en de verhuismogelijkheden van het huishouden (V). Ten slotte laat de tabel zien in hoeverre de gemeente Amsterdam de maatregel inzet. We hebben dit laten zien met behulp van vier symbolen:

-Amsterdam zet de maatregel niet in
+/-Amsterdam zet de maatregel (nog) niet volledig in
+Amsterdam zet de maatregel wel in
*Gemeente zet maatregel op basis van een afgewogen reden niet in
Tabel 8.1 – Overzicht van maatregelen
MaatregelInstrumentVerantwoor-delijkheidInzetbaar-heidOnevenwichtig-heidAmsterdam
BOUWEN
Ruimtelijk instrumentarium
Stuur op woningsegmenten en bouwwensen via bestemmingsplanBestemmingsplanGBBGV+/-
Maak functie-verandering meer mogelijk in bestemmings-plannenBestemmingsplanGBBGV+/-
Gebruik doelgroepen-verordening om sociale woningbouw af te dwingenDoelgroepen-verordeningGBB+/-
Leg afspraken vast in anterieure overeenkomstenAnterieure overeenkomstGBBGV+
Stel specifieke locatie eisen via het exploitatieplanExploitatieplanGB +
Verminder de eisen in het BouwbesluitBouwbesluitRDB*
Pas verdichting vaker toeStedebouwkundig planBestemmings-planGBBGV+
Sta bouwen in buiten- of groengebied toeStedebouwkundig planBestemmings-planGBBGV*
Gebruik parkeernormen om de te realiseren woningen te sturenContractenGBBG*
Investeer in de bereikbaarheid van de periferie en de regioInvesteringen infrastructuurG/RDV+/-
Grondbeleid
Pas actief grondbeleid toeGrondbeleidGBBGV+
Pas passief faciliterend grondbeleid toeGrondbeleidGBBGV+
Pas actief grondbeleid toe via Wet voorkeursrecht en onteigeningOnteigeningGBBGV+
Gebruik een gedifferentieerde grondprijsGrondprijsGBBGV+
Stel specifieke voorwaarden in erfpachtcontractenErfpacht-contractGBBGV+
Herzie bestaande afsprakenErfpacht-contractGDB*
Rek de uitpondtermijn opErfpacht-contractGDB+
Stuur op kavelontwikkeling via tendersTendersGBBGV+
Maak gebruik van grondruilGrondruilGBBGV+
Stimuleer publiek private samenwerking bij ontwikkeling van een bouwlocatiePPSGBBGV+
Locaties
Breid de planvoorraad uitPlanvoorraadGBBGV+
Versnel de bouwproductieProcedures versnellenGBBGV+
Stel vrije kavels beschikbaar voor zelfbouwAanbieden locatiesGBBGV+
Stimuleer het realiseren van wooncoöperatiesAanbieden locatiesG/R/MBBGV+
Samenwerken
Voer overleg met marktpartijen en corporatiesOverlegG/C/MBBGV+
Neem barrières en belemmeringen weg voor investeerders en beleggersOverlegG/MBBGV+
Maak gebruik van de samenwerkings-tafelSamenwerkings-tafelG/M/RBB+
Stel zwarte lijst van ontwikkelaars opLijstGDB*
Financieel
Maak gebruik van objectsubsidiesObjectsubsidiesG/RDBGV+/-
Stel fondsen in voor (sociale) woningbouwReserveGBBGV*
Creëer mogelijkheden voor een middensegment hypotheekLeningGBBV-
Ontwikkel een financieringsfaciliteit voor zelfbouwLeningGBBV+/-

Ruimtelijk instrumentarium

Het ruimtelijk instrumentarium omvat verschillende plannen die door gemeente op basis van de Wet ruimtelijke ordening – en naar verwachting vanaf 2021 de Omgevingswet - moeten worden toegepast. De inzet van het ruimtelijk instrumentarium om sturing te geven aan een evenwichtig woningaanbod is essentieel als de gemeente geen grondpositie heeft in een gebied.

Stuur op woningsegmenten en bouwwensen via bestemmingsplan [bestaand]

Beschrijving
Een manier voor gemeenten om (publiekrechtelijk) te sturen op de samenstelling van de woningvoorraad is via het bestemmingsplan. De gemeente is verplicht een bestemmingsplan op te stellen voor alle gebieden binnen de gemeente. Een bestemmingsplan mag niet ouder zijn dan tien jaar. Een bestemmingsplan heeft twee functies: datgene wat bestaat in een gebied vast te leggen en het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen kunnen worden voorgesteld door de gemeente, burger of marktpartij. Voordat dit mogelijk is moet het bestemmingsplan worden aangepast.  De wettelijke vereisten voor een bestemmingsplan zijn vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening. In een bestemmingsplan wordt specifiek de bestemming van het grondgebied van de gemeente vastgelegd, zoals wonen, horeca, bedrijf, groen, detailhandel, etc. Daarnaast kunnen in het bestemmingsplan percentages van woningbouwcategorieën (sociale huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap) worden opgenomen.  Ook kan in een bestemmingsplan zijn opgenomen wat de maximale hoogte en oppervlakte van een gebouw mag zijn. 

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Het is daarmee mogelijk om in het bestemmingsplan een geliberaliseerde woning voor middenhuur als categorie op te nemen. Wet ruimtelijke ordeningDit biedt de mogelijkheid om als gemeente meer invloed te kunnen uitoefenen op het aantal te realiseren woningen in de middeldure huursector. Dit vergroot het aanbod voor huishoudens met een middeninkomen en vergroot de betaalbaarheid voor deze huishoudens. Ook wordt de slaagkans voor middeninkomens op het vinden van een geschikte woning groter. 

Bij transformatie van kantoren is ook aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. De functie van het kantoorgebouw verandert immers in een woonfunctie.

Wet ruimtelijke ordening

In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels en instrumenten vastgelegd voor de ruimtelijke inrichting en de ruimtelijke kwaliteit. Deze wet is van kracht sinds 1 juli 2008 en is de opvolger van de diverse malen gewijzigde Wet op de Ruimtelijke Ordening uit 1965. Belangrijke instrumenten zijn:  

- de structuurvisie voor het hele grondgebied van een gemeente of provincie;
- het bestemmingsplan, waarmee specifieker de bestemming van onderdelen van het grondgebied van een gemeente wordt vastgelegd;
- het inpassingsplan, waarmee hetzelfde kan op provinciaal of rijksniveau;
- de beheersverordening, waarmee een gemeente voor gebieden waar geen ontwikkeling is voorzien het bestaande gebruik kan vastleggen;
- het exploitatieplan, waarin de kosten en het kostenverhaal van een bouwplan zijn aangegeven.

Verder geeft de wet de regels waardoor gemeenten de kosten van de planontwikkeling kunnen verhalen op de grondeigenaren, dus vaak de projectontwikkelaars. Dit deel van de wet staat bekend als de Grondexploitatiewet. Er zijn drie manieren om kosten te verhalen:

- het sluiten van een vrijwillige overeenkomst met de grondeigenaren, voorafgaand aan de noodzakelijke wijziging van een ruimtelijk besluit (bijvoorbeeld verandering bestemmingsplan); dit heet de anterieure overeenkomst;
- het vaststellen van een verplichtend exploitatieplan;
- het sluiten van een vrijwillige overeenkomst met de grondeigenaren na het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is de posterieure overeenkomst.

Het uitgangspunt van de wet is dat een anterieure overeenkomst de voorkeur heeft. Als dit niet lukt, of het niet lukt met alle grondeigenaren, dan moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen. Na het vaststellen van een exploitatieplan kan alsnog een posterieure overeenkomst worden gesloten, maar hierin mag niets opgenomen zijn dat al in het exploitatieplan is opgenomen. Daarnaast zijn in de wet regels opgenomen voor planschade en de toekenning ervan.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project te bouwen, te slopen of te renoveren of gronden in gebruik te nemen met een bestemming die in strijd is met een bestemmingsplan, een beheersverordening of een exploitatieplan. Verder zijn in de wet regels opgenomen voor de taken en bevoegdheden van de omgevingsdienst.

Volgens de planning gaan de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in 2021 op in de Omgevingswet.

Wat doet Amsterdam? [+/-]
Het is mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven hoeveel sociale huurwoningen en per 1 juli 2017 hoeveel woningen voor middenhuur de gemeente in een gebied wil realiseren. De gemeente maakt in sommige gevallen gebruik van de mogelijkheid om woningsegmenten in het bestemmingsplan op te nemen. Een voorbeeld hiervan is Oostenburg.  De gemeente heeft een beleidsvoorstel in voorbereiding waarin onder meer de mogelijkheden om te sturen op woningbouwsegmenten in een bestemmingsplan nader worden uitgewerkt. De verwachting is dat dit voorstel in het najaar 2017 aan de gemeenteraad ter besluitvorming wordt voorgelegd. 

Maak functieverandering meer mogelijk in bestemmingsplannen [bestaand]

Beschrijving
Het bestemmingsplan geeft aan in welke gebieden er gebouwd mag worden en wat de functie is van een gebied. Door de bestemmingsplannen aan te passen door in meer gebieden woningbouw toe te staan kunnen er meer woningen gerealiseerd worden. Hierbij kan ook gedacht worden aan meer fundamentele wijzigingen zoals het afwaarderen van wegen of het toestaan van woningbouw in bestaand bebouwd gebied. Een voorbeeld is het afwaarderen van een deel van de Haarlemmerweg van 70 naar 50 km/uur dat ruimere woningbouwmogelijkheden in de directe omgeving mogelijk maakt. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam maakt minder gebruik van het instrument bestemmingsplan dan andere gemeenten. De belangrijkste reden hiervoor is dat de gemeente Amsterdam beschikt over de mogelijkheid om afspraken vast te leggen in erfpachtcontracten. Wanneer gekozen wordt voor het privaatrechtelijk borgen van woningbouwcategorieën, via erfpacht en anterieure overeenkomst, hoeft er primair niets in het bestemmingsplan geregeld te worden. Dit is minder bewerkelijk en directer dan het alternatief: categorieën in een bestemmingsplan regelen, waarbij dan een exploitatieverordening opgesteld dient te worden, plus een doelgroepenverordening ter verzekering van instandhouding van de termijn.  De afgelopen jaren is de trend geweest om bestemmingsplannen globaler te maken en niet gedetailleerder. De gemeente wilde in tijden van crisis juist meer mogelijkheden scheppen voor investeerders. Nu lijkt er juist weer een trend zichtbaar om meer te willen reguleren.  De gemeente Amsterdam past deze maatregel wel toe om transformatie te faciliteren. 

Gebruik doelgroepenverordening verordening om sociale woningbouw af te dwingen [bestaand]

Beschrijving
Een verordening doelgroepen is nodig om sociale woningbouw af te kunnen dwingen als dit is opgenomen in een bestemmingsplan. Dit geldt straks ook voor de middeldure huurwoningen.

Deze verordening doelgroepen definieert doelgroepen, inkomenscriteria en de duur van de beschikbaarheid van sociale woningbouw voor de doelgroep.  Als de gemeente gebruik wil maken van de mogelijkheid om middenhuurwoningen in het bestemmingsplan op te nemen, dan moet ook daarvoor een gemeentelijke verordening worden opgesteld. In deze verordening moet dan de maximale, jaarlijks te indexeren, huurprijs worden opgenomen. Ook kan de gemeente aangeven gedurende welke termijn de woning voor die huurprijs in stand moet worden gehouden. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam heeft geen doelgroepenverordening vastgesteld. De gemeente maakt via de erfpachtcontracten afspraken met de ontwikkelaars over de gewenste woningbouwcategorieën.  De gemeente werkt wel aan het opstellen van een doelgroepenverordening. De verwachting is dat deze doelgroepenverordening begin 2018 aan de gemeenteraad ter besluitvorming wordt voorgelegd. 

Leg afspraken vast in anterieure overeenkomsten [bestaand]

Beschrijving
Voorafgaand aan het sluiten van een exploitatieplan en het eventueel wijzigen van het bestemmingsplan hebben gemeente en de particuliere eigenaar van de grond de mogelijkheid een anterieure overeenkomst te sluiten. Het doel hiervan is om afspraken te maken over de te ontwikkelen locatie. De betrokken partijen hebben in deze fase beide evenveel onderhandelingsruimte. Het sluiten van een anterieure overeenkomst zorgt ervoor dat betrokken partijen in een vroeg stadium helderheid en zekerheid krijgen over de ontwikkeling van de locatie, de te ontvangen respectievelijk te betalen exploitatiebijdrage, het te realiseren programma en de bijzondere locatie-eisen. 

Wat doet Amsterdam? [+]
Als de gemeente de grond niet in bezit heeft moet de gemeente afspraken maken met de partijen die wel grondposities hebben in het gebied. Deze afspraken legt de gemeente in die gevallen vast in anterieure overeenkomsten. In Amsterdam wordt naar verhouding beperkt gewerkt met anterieure overeenkomsten.  In het Afwegingskader verwervingen is opgenomen op welke manier de gemeente gebruik maakt van anterieure overeenkomsten.  Dit gebeurt vooral wanneer er sprake is van transformaties. 

Stel specifieke locatie eisen via het exploitatieplan [bestaand]

Beschrijving
In het exploitatieplan kunnen specifieke locatie-eisen worden verbonden aan de in het bestemmingsplan opgenomen woningbouwcategorieën.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam maakt beperkt gebruik van de mogelijkheid om eisen te stellen via het exploitatieplan. Dit is enkel van toepassing wanneer de gemeente de grond niet in het bezit heeft en wanneer het niet lukt de afspraken vast te leggen via een anterieure overeenkomst. Het Afwegingskader verwervingen gaat in op de voor- en nadelen van een exploitatieplan. In een exploitatieovereenkomst kunnen bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over het kostenverhaal, programmering of bestemmingsplan. 

Verminder de eisen in het Bouwbesluit [denkbaar]

Beschrijving
Het verminderen van de eisen uit het Bouwbesluit  zou ertoe moeten leiden dat ontwikkelaars en investeerders over de streep getrokken worden om meer woningen te bouwen. Dit zou een positief effect hebben op het aantal beschikbare woningen en daarmee de slaagkansen van verhuisgeneigde huishoudens kunnen vergroten.

Wat doet Amsterdam [*]
Het Bouwbesluit wordt vastgesteld door het Rijk. De gemeente Amsterdam is geen voorstander om in het Bouwbesluit de regels voor nieuwbouw te beperken. Volgens de gemeente verzwakt de onderhandelingspositie van de gemeente als meer aan de ontwikkelaars wordt overgelaten om een gewenste kwaliteit van het woningaanbod te realiseren. 

Pas verdichting vaker toe [bestaand]

Beschrijving
Door verdichting is het mogelijk dat er meer woningen worden gebouwd op een kleiner gebied. Verdichting kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door compacter te bouwen, door hoger te bouwen en door het optoppen  van woningen. Verdichting kan het woningaanbod vergroten, maar ook zorgen voor grotere woningen (bijvoorbeeld bij het optoppen van woningen), wat de doorstroming kan bevorderen. Verdichting kan worden gerealiseerd door het op te nemen in stedenbouwkundige plannen en bestemmingsplannen.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam heeft – na IJburg II – geen mogelijkheden meer om uit te breiden. Dit maakt dat Amsterdam is aangewezen op verdichting van de bestaande stad. Verdichting is ook een uitgangspunt in de Structuurvisie 2040 en komt terug in Koers 2025 - Ruimte voor de Stad. Het is per gebied maatwerk om te bepalen op welke manier verdichting wordt toegepast. De gemeente denkt dat de meeste kansen voor verdichting liggen in de ringzone. Voor de ringzone streeft de gemeente naar een gedifferentieerde verdichtingsstrategie. Hoogbouw, mits zorgvuldig ingepast, zou een belangrijke rol kunnen spelen in het bouwen van leefbare buurten met stedelijk wonen en werken in hoge dichtheid. Kwaliteit van groen, voorzieningen en bereikbaarheid spelen daarbij een belangrijke rol. De vele stations vormen de kernpunten voor de verdichting. 

Sta bouwen in het buiten- of groengebied toe [bestaand]

Beschrijving
Bij nieuwbouw in het buitengebied of in delen van de groenstructuur binnen de bebouwde kom is het mogelijk om meer grondgebonden woningen te realiseren. Vaak kunnen hierbij ook grotere woningen tot stand komen. Nieuwbouw in uitbreidingsplannen kan worden opgenomen in stedenbouwkundige plannen en bestemmingsplannen.

Wat doet Amsterdam? [*]
Zoals hierboven al aangegeven is verdichting – en niet uitbreiding – het uitgangspunt van de Structuurvisie 2040. Daar staat dat Amsterdam zich leent voor het ontwikkelen van stedelijke leefmilieus met een grote bebouwingsintensiteit, appartementen en menging van functies. Voor het suburbane wonen leent de regio zich veel beter, alsmede de periferie van de kernstad. 

Gebruik parkeernormen om de te realiseren woningen te sturen [bestaand]

Beschrijving
De parkeernormen die de gemeente vaststelt bieden een indirect instrument om met partijen in gesprek te gaan over de mogelijkheden voor de te ontwikkelen woningen.   Het sturen via parkeernormen biedt op verschillende manieren mogelijkheden om de wensen van de gemeente kracht bij te zetten.

  1. Dit kan bijvoorbeeld door de parkeernorm als uitgangspunt te nemen bij transformaties waardoor een minimale oppervlakte per woning gerealiseerd moet worden. Dit kan zorgen voor een minimale grootte van de woning wat bijdraagt aan het vergroten van de passendheid van het woningaanbod. 
  2. Het verlagen van de parkeernormen leidt tot lagere bouwkosten, waardoor partijen mogelijk eerder bereid zijn om woningen te realiseren en om woningen tegen een betaalbare prijs aan te bieden. 

Wat doet Amsterdam? [*]
De parkeernorm als instrument om het aantal te bouwen woningen te sturen is geen gebruik in Amsterdam. Voor de gemeente Amsterdam zijn de parkeernormen het uitgangspunt en zij worden niet gebruikt als instrument om richting ontwikkelaar te sturen op een bepaald type of grootte van de woning. De gemeente Amsterdam heeft op 8 juni 2017 de Nota Parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen zijn bedoeld om het aantal geparkeerde auto’s op straat te reguleren. Het uitgangspunt hierbij is dat als de gemeente verdichting wil in de stad er strenge parkeernormen gesteld moeten worden. De parkeernormen kunnen wel onderdeel uitmaken van de onderhandelingen met ontwikkelaars over te realiseren parkeerplaatsen, aangezien dit een dure aangelegenheid kan zijn.  In Amsterdam is de laatste jaren een trend zichtbaar dat het aantal verplichte parkeerplaatsen bij nieuwbouw niet werd afgenomen door bewoners. Dit leidt tot hogere kosten bij ontwikkelaars.  De gemeente heeft in de parkeernormen wel rekening gehouden met de wensen van marktpartijen. Zo is in de Nota Parkeernormen geen verplichte parkeernorm opgenomen voor sociale – en middeldure huurwoningen. Ook is er geen regelgeving opgenomen over de verplichte afname van parkeerplaatsen door huurders; de ontwikkelaar wordt hierin vrijgelaten. De verplichte afname van parkeerplaatsen zorgde voor een hogere huurprijs en dus tot een mindere betaalbaarheid van de woning voor de doelgroep. 

Investeer in de bereikbaarheid van de periferie en de regio [denkbaar]

Beschrijving
Door de stad beter bereikbaar te maken door het verbeteren van de wegen, het openbaar vervoer en fietsverbindingen kan het wonen in de regio aantrekkelijker worden gemaakt voor huishoudens die een grote woning met tuin wensen. Het gaat werknemers veelal niet om de afstand die zij voor het woon-werkverkeer moeten afleggen, maar meer om de tijd die het kost. In dit geval wordt een beter evenwicht in het woningaanbod niet gevonden in de woningen in de stad, maar in de regio. Door de reistijd tussen het woon-werkverkeer te verkorten kan het voor huishoudens aantrekkelijker worden om elders te gaan wonen.

Wat doet Amsterdam? [+/-]
Bereikbaarheid is altijd een voorwaarde om een gebied te ontwikkelen. Als de ontsluiting van een gebied namelijk niet goed geregeld is dan kan de Raad van State de ontwikkeling van het gebied tegenhouden door het bestemmingsplan niet goed te keuren. De gemeente kijkt per mogelijk te ontwikkelen gebied naar de ontsluitingsmogelijkheden. Zo zijn er geplande ontwikkelingsgebieden waar dit nog niet voldoende geregeld is, zoals Haven-Stad. In andere gebieden zijn hier meer mogelijkheden zoals de Zuidoostlob. In de gebieden waar de bereikbaarheid voldoende is zal eerder ontwikkeld worden. 

Grondbeleid

Pas actief grondbeleid toe [bestaand]

Beschrijving
Door een actief grondbeleid te voeren kan de gemeente direct zelf sturen op de gewenste bouwproductie, aangezien de planvorming en gronduitgifte geheel bij de gemeente liggen. Bij een actief grondbeleid zorgt de gemeente voor eigen grondposities en kan de gemeente voorwaarden stellen aan de ontwikkeling van het gebied. De gemeente kan daarmee zelf de partij selecteren die het betreffende gebied kan gaan ontwikkelen. Deze vorm van grondbeleid geeft de gemeente veel mogelijkheden om de eigen wensen voor het gewenste woningaanbod te realiseren. Dit kan leiden tot een beter evenwicht in het aantal woningen per segment, de prijs van de woningen en de grootte van de woningen.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam is in 2006 gestopt met het zelf actief verwerven van grond.  In Amsterdam is het verwerven van gebouwen veelal voldoende, aangezien de grond voor het grootste deel in het bezit is van de gemeente (80%). Begin 2017 heeft de gemeente een Afwegingskader verwervingen opgesteld. De gemeente definieert actief daarin als het verwerven van grond of het terugkopen van reeds gevestigde erfpachtrechten. Het afwegingskader noemt aspecten die relevant zijn bij de keuze of de gemeente een meer actieve rol gaat spelen: bijvoorbeeld of de gemeente meer regie wil hebben op tempo en kwaliteit van de ontwikkelingen, of sprake is van een sterk versnipperd grondbezit op te (her)ontwikkelen locaties, wat de intenties zijn van de huidige eigenaren, of het de verwachting is dat grond en/of vastgoed onderwerp wordt van particuliere speculatie en hoe het financieel resultaat naar verwachting uitpakt bij een actieve dan wel een faciliterende rol van de gemeente. 

Pas passief faciliterend grondbeleid toe [bestaand]

Beschrijving
Bij een passief faciliterend grondbeleid verwerft de gemeente geen gronden (meer) en laat de gemeente de ontwikkeling van een gebied over aan derden. De ontwikkelende partij loopt de financiële risico’s maar zij kan ook profiteren van een positief saldo van de grondexploitatie. Via de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan, exploitatieplan) zijn er nog wel mogelijkheden om te sturen op de gewenste bebouwing. De gemeente moet zelf duidelijke kaders stellen en de bouwplannen komen tot stand in overleg met de ontwikkelende partij. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam heeft in het hierboven beschreven Afwegingskader verwervingen richtlijnen opgenomen wanneer er in Amsterdam gekozen wordt voor een actief grondbeleid. In het afwegingskader komt aan bod dat gemeentelijk grondeigendom niet noodzakelijk is voor ruimtelijke ontwikkeling. In het afwegingskader wordt het grondbeleid faciliterend genoemd als de gemeente publiekrechtelijk en/of privaatrechtelijk randvoorwaarden stelt en ‘de markt’ - de private eigenaar van grond en of vastgoed - zorgt voor de ruimtelijke ontwikkeling/transformatie van het gebied.  Bij de gemeente Amsterdam is er met name sprake van een faciliterend grondbeleid bij transformatieprojecten. 

Pas actief grondbeleid toe via Wet voorkeursrecht en onteigening [bestaand]

Beschrijving
De gemeente kan een actief grondbeleid inzetten om een specifiek gebied te ontwikkelen zoals de gemeente dat voor ogen staat. In die gevallen zou de gemeente door vestiging van het voorkeursrecht op basis van de Wet voorkeursrecht strategische grondposities kunnen verwerven voor het realiseren van bijvoorbeeld sociale woningbouw. Inzet van het onteigeningsinstrument is alleen zinvol indien de markt niet tot realisatie van sociale huurwoningen op gewenste en specifiek benoemde percelen over wil gaan. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente heeft de uitgangspunten voor vestigen van een voorkeursrecht of een onteigening meegenomen in het Afwegingskader verwervingen uit 2017. Daarin is ook een overzicht opgenomen van door de gemeente gevestigde voorkeursrechten. , 

Gebruik gedifferentieerde grondprijs [bestaand]

Beschrijving
De grondprijs Grondprijsbeleid kan een stimulans zijn om partijen over de streep te trekken specifieke woningen te realiseren. Zo kan er voor sociale woningbouw een lagere grondprijs worden gerekend. Het is ook mogelijk een lagere grondprijs te rekenen om middeldure huurwoningen te realiseren; Marktconforme en marktcontraire grondprijs de gemeente moet hier dan wel een voorwaarde aan verbinden, zoals het voor een vastgestelde periode beschikbaar houden van woningen voor het middensegment tegen een maximale huurprijs.Daarnaast kan de gemeente een lagere grondprijs vragen om in gewilde gebieden grotere woningen te realiseren. De gemeente moet wel rekening houden met de EU-regelgeving omtrent staatssteun als er marktcontrair gebouwd wordt. 

Grondprijsbeleid

In het grondprijsbeleid van de gemeente legt de gemeente de prijs van verschillende functies en de te hanteren methodiek voor het bepalen van de grondprijs vast. In principe geldt de hoofdregel dat de grond wordt uitgegeven tegen de marktwaarde; uitgifte onder de marktwaarde kan strijdig zijn met Europese regelgeving en kan worden gezien als het verlenen van ongeoorloofde staatsteun. Een uitzondering hierop is de uitgifte van gronden voor sociale woningbouw, zogenaamde DAEB  activiteiten. De gemeente mag de corporatie een korting geven op de grondprijs, subsidiëren, of op een andere wijze financieel steunen. De grondprijs is een belangrijk onderdeel van de stichtingskosten van een woning. De gemeente heeft hiermee een belangrijke knop in handen waarmee ze de haalbaarheid van plannen kan beïnvloeden. 

Marktconforme en marktcontraire grondprijs

Bij een marktconforme grondprijs is er sprake van een grondprijs vastgesteld op basis van de marktwaarde van de grond. Bij een marktcontraire grondprijs wordt er een lagere grondprijs gehanteerd dan op basis van de marktwaarde gerekend kan worden voor een locatie. Deze werkwijze kost de gemeente potentiële inkomsten. De gemeente ontvangt minder opbrengsten dan bij een marktconforme waardebepaling. Om dit mogelijk te maken moeten nadere eisen gesteld worden aan de ontwikkelaar. Hierbij moet rekening gehouden worden met het risico op het verlenen van staatssteun.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam hanteert voor sociale woningbouw een vaste grondprijs. Voor de overige woningen wordt de grondprijs marktconform – op basis van de residuele grondprijs - vastgesteld. Voor middeldure huurwoningen worden met het vaststellen van het Actieplan middeldure huurwoningen en de Woonagenda 2025 aanvullende voorwaarden gesteld aan de ontwikkelaars. Het gaat dan om de huurprijs, de huurontwikkeling, de uitpondtermijn en de woninggrootte. Deze beperkende voorwaarden leiden tot een lagere residuele grondprijs. De voorwaarden om 25 jaar niet uit te ponden en maximering van de huurontwikkeling gelden voor alle nieuwe middeldure huurwoningen. De voorwaarden voor de woninggrootte worden per project bepaald. 

Stel specifieke voorwaarden in erfpachtcontracten [bestaand]

Beschrijving
Het maken van afspraken in erfpachtcontracten biedt de gemeente mogelijkheden om het te realiseren woningaanbod te sturen. Erfpacht Een gemeente kan erfpacht inzetten om afspraken te maken met de ontwikkelende partijen over de te realiseren woningen. Deze afspraken kunnen gaan over de termijn waarin een woning beschikbaar blijft als huurwoning, de maximale huurprijs gedurende een afgestemde periode, de minimale of maximale grootte van de woningen en het gebruik of de realisatie van parkeerplaatsen. Het maken van afspraken in erfpachtcontracten speelt een rol bij nieuwbouw en bij transformatie. Belangrijk onderscheid daarbij is dat het bij nieuwbouw gaat om het maken van nieuwe afspraken en bij transformatie om het herzien van bestaande afspraken.

Erfpacht

Wanneer de grond in erfpacht wordt uitgegeven betekent dit dat de gebruiker van de grond niet de eigenaar van de grond wordt, maar het recht krijgt de grond en het daarop gebouwde pand te gebruiken. In dit geval wordt er een erfpachtcontract opgesteld. In het erfpachtcontract staan de rechten en plichten van de grondeigenaar (de gemeente) en de gebruiker van de grond (de erfpachter). In het erfpachtcontract staat onder andere de canon – de vergoeding die betaald wordt voor het gebruik van de grond -, de omschrijving van de bebouwing en het gebruik, de algemene en bijzondere bepalingen. De afspraken in de bijzondere bepalingen zijn specifiek voor één erfpachtcontract. Het kan dan gaan over: de bestemming van het terrein, de maximale bebouwing (zoals bij woningen het aantal vierkante meter gebruiksvloeroppervlak), het type bestrating of beplanting dat is toegestaan. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam kiest ervoor om veel voorwaarden voor de ontwikkeling en het gebruik van een gebied vast te leggen in erfpachtcontracten.  Daarmee heeft Amsterdam meer mogelijkheden dan andere steden om de eigen wensen in het woningaanbod te realiseren. De gemeente legt via het erfpachtcontract verschillende afspraken vast tussen de erfpachter en de gemeente. In het algemeen zijn dat afspraken over de locatie, de canon, de omschrijving van de bebouwing en het gebruik.  Meer specifieke afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over de uitpondtermijn, de maximale huurprijs en de maximale huurstijging. Voor verschillende woningsegmenten bestaan er specifieke standaard bijzondere bepalingen in de erfpachtcontracten. Het gaat dan om bijzondere bepalingen voor:

  • het tegengaan van liberalisatie van woningen die kleiner zijn dan 40 m²;
  • zelfbouwwoningen;
  • studenten- en jongerenhuisvesting;
  • middeldure huurwoningen.


Ook voor andere reguliere huurwoningen worden er specifieke bepalingen opgenomen. Niet om de huur te reguleren, maar wel om de verhuur- en uitpondtermijn vast te leggen. 

Bij transformatie wordt gewerkt met een nieuw of gewijzigd erfpachtrecht. Meestal gaat het om een wijziging van het bestaande recht, soms gaat het om compleet nieuwe erfpachtrechten. Hierbij gelden in principe dezelfde beleidsuitgangspunten als bij nieuwbouw. De gemeente heeft soms minder ruimte om voorwaarden te stellen. Er is immers sprake van een bestaand contract met bestaande afspraken. Maar als de wens om te transformeren van de erfpachter komt heeft de gemeente vaak veel meer ruimte om voorwaarden te stellen. Daarbij duurt het bij een transformatieproces vaak lang voordat er overeenstemming is over de afspraken tussen de gemeente en de marktpartij. De gemeente heeft veelal naast de beleidsuitgangspunten op het gebied van wonen ook het belang om leegstand tegen te gaan. Dit alles maakt dat de wijzigingen van de erfpachtcontracten bij transformatie minder directe sturingsmogelijkheden bieden dan bij nieuwbouw. 

Herzie bestaande afspraken [denkbaar]

Beschrijving
Door de huidige marktontwikkelingen kan het zinvol zijn om afspraken met marktpartijen in erfpachtcontracten die in het verleden zijn gemaakt te herzien om bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters te kunnen realiseren.  Realisatie van meer grote woningen is ook een mogelijkheid. 

Wat doet Amsterdam? [*]
De gemeente Amsterdam is niet voornemens om afspraken die in het verleden zijn gemaakt – en mogelijk in de huidige marktsituatie een negatieve uitwerking hebben op bijvoorbeeld de betaalbaarheid - open te breken. Deze afspraken zijn juridisch bindend, het aanpassen van deze afspraken is dan ook niet af te dwingen en uitsluitend afhankelijk van de medewerking van de marktpartij.  Op verzoek van de erfpachter en in het kader van de Vernieuwing Erfpacht worden bestaande afspraken wel herzien. 

Rek de uitpondtermijn op [bestaand]

Beschrijving
Door het oprekken van de uitpondtermijn  van huurwoningen in erfpachtcontracten kan de afspraak over het behoud van een woning als huurwoning tegen een maximale huurprijs worden verlengd. Dit vergroot het aanbod aan betaalbare huurwoningen in de gemeente voor een langere periode.

Wat doet Amsterdam? [+]
Om ervoor te zorgen dat woningen zo lang mogelijk beschikbaar blijven voor de verhuur kan de gemeente in het erfpachtcontract voorwaarden stellen voor de uitpondtermijn. De gemeente hanteerde hiervoor de termijn van 15 jaar. Met het Actieplan middeldure huur is dit nu vastgesteld op 25 jaar. De gemeente onderzoekt de mogelijkheden, nut en noodzaak om dit eeuwigdurend vast te leggen. 

Stuur op kavelontwikkeling via tenders [bestaand]

Beschrijving
Bij een tender worden marktpartijen uitgenodigd een bod te doen op een te ontwikkelen gebied (= een ontwikkelrecht). De gemeente stelt van te voren criteria vast en de best scorende partij mag de kavel gaan ontwikkelen. Door kavels aan te bieden via een tender kan de gemeente eisen stellen aan het te ontwikkelen gebied. Zo kan de gemeente aangeven in welk segment de woningen gerealiseerd moeten worden (studentenwoningen, sociale huur, middensegment, huur of koop). Daarnaast kan worden vastgelegd aan welke voorwaarden voor woninggrootte of hoogte moet worden voldaan.

Wat doet Amsterdam? [+]
Eén van de acties uit het Actieplan Woningbouw uit 2014 was het slagvaardig in de markt zetten van kavels voor woningbouw. De gemeente brengt daarvoor in beeld welke kavels de komende jaren op de markt konden worden gebracht en welke investeringen en activiteiten daarvoor noodzakelijk zijn. Dit wordt jaarlijks geactualiseerd in een tenderprogramma. Een kavel kan pas worden aangeboden aan de markt indien de grond praktisch bouwrijp is en het bestemmingsplan de gewenste woningbouw mogelijk maakt en er een bouwenvelop is. Het gaat om locaties waar de gemeente al investeringsbesluiten heeft genomen en grondexploitaties heeft vastgesteld. Het tenderprogramma betreft in beginsel alleen marktwoningen op de door de gemeente uit te geven kavels. Sociale huurwoningen worden bij voorkeur op aparte kavels geprogrammeerd en ontwikkeld door corporaties. 

De gemeente Amsterdam heeft het beleid voor de selectie van marktpartijen onlangs herijkt en opnieuw vastgesteld. Het uitgangspunt van het beleid is dat Amsterdam de grond via een openbare, transparante tender uitgeeft. De gemeente heeft bij gronduitgifte via een tender de meeste sturing op de bouwproductie, vooral als het gaat om wat er gebouwd wordt, de minimale grondprijs, biedingen op de grondprijs, eisen rondom duurzaamheid en het tempo waarin de ontwikkeling gaat. In het selectiebeleid marktpartijen is ook aangegeven in welke situaties een uitzondering - bijvoorbeeld in de vorm van een één op één uitgifte - gemaakt kan worden. Over de toepassing van de hardheidsclausule wordt ieder kwartaal gerapporteerd aan de raadscommissie RO. 

Maak gebruik van grondruil [bestaand]

Beschrijving
Indien de huidige kavelstructuur en eigendomssituatie een goede en snelle uitvoering van de voorgenomen plannen in de weg staat kan de gemeente een grondruil in het plangebied stimuleren, ook wel stedelijke herverkaveling genoemd. Hierbij wordt grondbezit (met verrekening van waardeverschillen) geruild tussen de grondeigenaren om gebiedsontwikkeling mogelijk te maken.  Grondruil kan bijvoorbeeld worden toegepast om vrijkomende locaties en/of gronden als ruilobject in te brengen als sociale woningbouw op een andere locatie in de stad moet worden gerealiseerd, dan waar de corporatie de grond bezit. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam maakt incidenteel gebruik van grondruil. Dit wordt uiteraard veroorzaakt doordat het grootste deel van de grond in handen is van de gemeente. Maar de gemeente maakt er bijvoorbeeld gebruik van wanneer de gebiedsontwikkeling bevorderd kan worden of transformatie beter kan worden ingepast in de omgeving. Een grondruil wordt altijd specifiek beoordeeld. Ook bij grondruil wordt beoordeeld of dit voldoet aan het selectiebeleid; dit is ook afhankelijk van de kavelgrootte. 

Stimuleer publiek private samenwerking bij ontwikkeling van een bouwlocatie [bestaand]

Beschrijving
In een publiek-privaat samenwerkingsmodel (PPS) richten de gemeente en andere partijen een gezamenlijke onderneming op om de bouwlocatie te ontwikkelen (een grondexploitatiemaatschappij, of kortweg GEM). In deze onderneming brengen de partijen gezamenlijk gronden in en brengen deze ook gezamenlijk tot ontwikkeling. Een punt van aandacht bij een PPS is dat tussen de partijen marktconforme (prijs)afspraken worden gemaakt en er geen financieel voordeel bij de samenwerking wordt genoten. Daardoor zou concurrentievervalsing kunnen ontstaan, wat door de Europese Commissie als staatssteun wordt beoordeeld. Van belang is ook dat de marktpartijen in de PPS in verband met de aanbestedingsregels niet zomaar het openbaar gebied mogen aanleggen. 

Wat doet Amsterdam? [+]
Om een gebied te ontwikkelen wordt in de gemeente Amsterdam wel gewerkt in de vorm van publiek private samenwerkingen. De ervaringen van de afgelopen decennia met dit soort samenwerkingen met commerciële ontwikkelaars zijn echter negatief (Zuidas en IJburg). De commerciële ontwikkelaars hadden de behoefte om de ontwikkeling uit te stellen tot betere tijden. Voor de gemeente Amsterdam is het ook niet altijd nodig te kiezen voor een PPS; het bestaande instrumentarium (erfpacht en bestemmingsplannen) geeft de gemeente voldoende sturingsmogelijkheden. Op dit moment worden er in Amsterdam nog gebieden via een PPS ontwikkeld: Sciencepark met UVA, AMC en VU, Schiphol Area Development Corporaton (SADC) en bijvoorbeeld de gebiedsontwikkelingen Oostpoort en Foodcentre. 

Locaties

Breid de planvoorraad uit [bestaand]

Beschrijving
De woningbouwproductie wordt – in de huidige krappe woningmarkt - voor een groot deel bepaald door de beschikbare planvoorraad. Door de planvoorraad uit te breiden kunnen er meer woningen worden Planvoorraad of plancapaciteitgerealiseerd. De planvoorraad van de gemeente wordt bepaald door de aanwezige locaties, het stadium van planvorming, of de gemeente wel of niet zelf beschikt over de grond en of de gemeente over voldoende ambtelijke capaciteit beschikt. Daarnaast biedt ook transformatie van leegstaand vastgoed mogelijkheden om de planvoorraad uit te breiden.

Planvoorraad of plancapaciteit

Bij de plancapaciteit kan een onderscheid gemaakt worden tussen de zachte plancapaciteit (in voorbereiding) en de harde plancapaciteit (vastgesteld). De plancapaciteit heeft een indicatie van de bouwcapaciteit die in de bestaande woningbouwplannen aanwezig is. De plannen kunnen veranderen, niet doorgaan of er kunnen nieuwe plannen bijkomen. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om jaarlijks 5.000 woningen te bouwen. Om deze woningbouwproductie mogelijk te maken moet de gemeente over voldoende planvoorraad beschikken. De gemeente Amsterdam heeft in het Actieprogramma Woningbouw uit 2014 opgenomen de planvoorraad te vergroten. Hiervoor wordt onder meer een ontwikkelstrategie voor de middellange termijn opgesteld. Uitgangspunt daarbij is om in de periode 2018-2025 40.000 woningen te kunnen realiseren, wat betekent dat er 5.000 woningen per jaar moeten worden gebouwd. Het college heeft ook geld beschikbaar gesteld om het vergroten van de planvoorraad mogelijk te maken. 

In 2016 is Koers 2025 – Ruimte voor de Stad vastgesteld. In dit plan is opgenomen op welke plekken nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd in nieuwbouwprojecten en door transformatie. Daaruit bleek dat de planvoorraad op korte termijn voldoende was om 5.000 nieuwbouwwoningen per jaar te realiseren. Op de middellange termijn zou er echter een tekort ontstaan. Om dit te voorkomen zou in 2016 gezocht worden naar nieuwe locaties om woningbouw mogelijk te maken.  Uit de voortgangsrapportage Ruimte voor de Stad blijkt dat in 2016 meerdere principebesluiten zijn genomen die de planvoorraad met 16.000 woningen uitbreiden. In 2017 zal verder gestart worden met nieuwe gebiedsuitwerkingen om ook voor de lange termijn de planvoorraad op peil te houden.  Naast de voortgangsrapportages voor Koers 2025 stelt de gemeente ook de jaarlijkse nota Vastgoedperspectieven op. Ook daarin komt de verwachte ontwikkeling van de planvoorraad aan bod. De inzichten die deze rapportages opleveren zorgen ervoor dat tijdig kan worden bijgestuurd door projecten te versnellen of de mogelijkheden voor nieuwe locaties eerder te onderzoeken. 

Versnel de bouwproductie [bestaand]

Beschrijving
Het versnellen van de bouwproductie leidt tot ertoe dat nieuwbouw van woningen eerder gerealiseerd kan worden. Dit draagt bij aan meer betaalbare woningen, mogelijkheden voor een meer divers aanbod aan woningen en het stimuleert de doorstroming.

De gemeente kan de bouwproductie stimuleren door de potentiële bouwplannen zo snel mogelijk concreet te maken. Hierbij kan gedacht worden aan het versnellen van de ontwikkeling van stedenbouwkundige plannen, het versnellen van procedures zoals het aanpassen van bestemmingsplannen, het sneller op de markt zetten van kavels, het sneller bouwrijp maken van de grond, het actief benaderen van marktpartijen, zorgen voor de benodigde infrastructuur en aanpassingen in de openbare ruimte. Om dit te realiseren is het met name van belang dat er geld beschikbaar is om de benodigde ambtelijke capaciteit aan te trekken. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam heeft in het Actieplan Woningbouw uit 2014 de versnelling van de bouwproductie als een van de activiteiten opgenomen. Concreet zijn hiervoor verschillende locaties genoemd waar de gemeente de versnelling in wil zetten. Deze locaties zijn: Sluisbuurt Zeeburgereiland, Centrumeiland IJburg, Elzenhagen Zuid / Buikslotermeerplein, Zuidas, Sloterdijk, Amstelkwartier, Amstelstation, Lelylaan, Jan Evertsenstraat en Hamerstraat. Voor deze locaties wordt vanaf 2015 de planvoorbereiding gestart voor de gronduitgifte en de start bouw volgt vanaf 2018. Deze locaties zijn samen goed voor ca. 20.000 woningen in de periode 2018-2025.  Naast deze concrete plannen heeft de gemeente via Koers 2025 - Ruimte voor de Stad zicht op de mogelijke te ontwikkelen locaties. De gemeente is nu in staat om continu te kijken welke plannen het beste in ontwikkeling kunnen worden gebracht. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is het realiseren van minimaal 5.000 woningen per jaar. Waarbij het er hier vooral om gaat dat dit ook voor de langere termijn haalbaar blijft. 

Naast de versnellingslocaties waren in het Actieplan Woningbouw nog andere acties opgenomen die moesten leiden tot versnelling van de bouwproductie, zoals het maken van nieuwe afspraken tussen de bestuurscommissies en de centrale stad over de procedures rondom het vaststellen en wijzigen van bestemmingsplannen, het wegnemen van vertragingen bij de besluitvorming bij ruimtelijke projecten en nieuwe regels voor gebiedsontwikkeling.  De procedures zijn inmiddels aangepast, maar in de praktijk blijkt het besluitvormingsproces vaak langer te duren dan de gehanteerde streeftermijnen. 

Stel vrije kavels beschikbaar voor zelfbouw [bestaand]

Beschrijving
Een van de mogelijkheden om diverse woonmilieus binnen de stad te realiseren is het aanbieden van vrije kavels. Particulieren krijgen hierbij de mogelijkheid zelf een kavel aan te kopen en een woning te ontwikkelen. De gemeente of ontwikkelaars moeten hiervoor wel grond ter beschikking stellen. Zelfbouw kan in verschillende vormen plaatsvinden. Het kan gaan om collectief particulier opdrachtgeverschap, maar ook kluswoningen kunnen onder zelfbouw vallen. Bij kluswoningen gaat het bijvoorbeeld om een flatgebouw waarbij een koper een kluswoning koopt en deze naar eigen inzicht kan verbouwen en inrichten.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam zet zich in om kavels via zelfbouw te ontwikkelen. In het Actieplan Woningbouw heeft de gemeente het doel opgenomen om jaarlijks 500 zelfbouw koopwoningen te realiseren en 100 zelfbouw huurwoningen en daarnaast 4 bestaande panden. Om dit te kunnen realiseren heeft de gemeente jaarlijks een bedrag vrijgemaakt van €1 miljoen om de gemeentelijke inspanningen hiervoor te kunnen continueren.  Uit een brief van de wethouder aan de gemeenteraad blijkt dat Amsterdam zelfbouw van grote waarde vindt om een divers aanbod van woonmilieus te realiseren en zich wil blijven inzetten om zelfbouw voor individuele of collectieve vormen en kluswoningen mogelijk te blijven maken. 

Stimuleer het realiseren van wooncoöperaties [bestaand]

Beschrijving
WooncoöperatiesWooncoöperaties bieden huishoudens mogelijkheden hun wensen op het gebied van hun woonsituatie te realiseren. Dit zorgt voor een passend en betaalbaar woningaanbod en kan bijdragen aan de bevordering van de doorstroming.

In Denemarken, Duitsland en Zweden zijn vele voorbeelden van wooncoöperatieven. In Nederland staat de ontwikkeling van wooncoöperatieven nog in de kinderschoenen en gaat het slechts om een beperkt aantal initiatieven. Behalve voor de ontwikkeling van wooncoöperatieven voor corporatiewoningen is er in de wetgeving niets vastgelegd. Wooncoöperaties worden veelal opgericht, omdat bewoners denken dat ze samen een beter en betaalbaardere woonsituatie kunnen creëren dan de gevestigde instituties. Het doel van een wooncoöperatie kan zeer uiteenlopen, van uitsluitend beheer en onderhoud van meerdere woningen tot het hebben van het volledig eigendom van de woningen. 

Een knelpunt bij het realiseren van een wooncoöperatie is het vinden van financiering en een geschikte locatie. Gemeenten kunnen faciliterend zijn bij de ontwikkeling van wooncoöperaties, met name door behulpzaam te zijn bij het vinden van geschikte locaties.

Wooncoöperaties

Een wooncoöperatie wordt gedefinieerd als een organisatievorm in het wonen waarbij zeggenschap primair bij de bewoners zelf ligt. De structuur is in principe die van een vereniging met als doel het exploiteren en/of beheren van woningen voor de leden. Huurders van een woningcorporatie hebben de wettelijke mogelijkheid om een wooncoöperatie te starten. Daarbuiten zijn er ook verschillende mogelijkheden en varianten van wooncoöperaties, alle met de volgende kenmerken:  

- collectief particulier initiatief in het wonen;
- woonbedrijf in de vorm van een coöperatieve vereniging;
- bewonersbedrijf waar de leden-bewoners samen verantwoordelijk zijn voor bedrijfsvoering en onderhoud;
- de organisatie mag winst maken maar heeft geen commercieel winstoogmerk;
- bestuur is in handen van leden-bewoners;
- de algemene ledenvergadering neemt beslissingen.

De reden voor bewoners om een wooncoöperatie op te richten zijn divers:

- Het realiseren van woonwensen die niet door de markt worden aangeboden;
- De overtuiging dat bewoners samen betere kwaliteit kunnen leveren dan instituties;
- Het biedt mogelijkheden voor efficiënt woningbeheer door betrokkenheid, kleinschaligheid en maatwerk;
- De mogelijkheid om zeggenschap en verantwoordelijkheid te nemen over de eigen woonsituatie;
- Een alternatief voor individueel huren of kopen, mogelijkheden voor vermogensopbouw;
- Het realiseren van zaken naast het wonen, zoals gemeenschappelijke voorzieningen.

De verschillende varianten van wooncoöperaties kennen de volgende constructies:

1. vastgoedcoöperatie of huurvereniging
2. koperscoöperatie
3. beheercoöperatie
4. moeder-dochter constructie.

Wat doet Amsterdam? [+]
In het Actieplan Woningbouw heeft de gemeente aandacht voor wooncoöperatieven als mogelijkheid om woningen voor middeninkomens te realiseren en om wooncoöperatieven via zelfbouw mogelijk te maken. De gemeente Amsterdam zet zich op verschillende manieren in om het realiseren van wooncoöperaties mogelijk te maken.

Zo is er een gemeentelijk actieteam wooncoöperaties ingesteld. Dit actieteam bestaat uit de wethouder, ambtenaren, corporaties en initiatiefnemers. Het werkt samen met het landelijk expertteam wooncoöperaties. Het gemeentelijk actieteam inventariseert knelpunten en probeert deze op te lossen. Een belangrijk obstakel bij alle vormen van wooncoöperaties is de financiering. Sinds kort is ook de Rabobank betrokken bij het actieteam om te helpen bij het oplossen van dit knelpunt. Het actieteam heeft een overzicht van de 16 initiatieven die er zijn om een wooncoöperatie op te richten. 

Daarnaast wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van drie tenders specifiek gericht op wooncoöperaties. Het gaat om drie locaties: Centrum-eiland, Havenstraat en Archimedesplantsoen. De gemeente probeert wooncoöperaties meer te reguleren. De gemeente doet dit door eisen aan de statuten van de vereniging en voorwaarden te stellen in het erfpachtcontract over het splitsen en de uitponding. Hierbij probeert de gemeente voldoende rekening te houden met de knelpunten bij de financiering van wooncoöperaties en de eisen die de gemeente kan stellen. De ontwikkeling van wooncoöperaties vraagt veel capaciteit van de gemeente. Er wordt met pilots bekeken wat haalbaar is en of mogelijk breder kan worden ontwikkeld. 

Samenwerken

Voer overleg met marktpartijen en corporaties [bestaand]

Beschrijving
Voor de gemeente kan het helpen om goed zicht te hebben op de mogelijkheden die marktpartijen zien om te investeren op de huizenmarkt. In welke sectoren willen marktpartijen investeren? Op welke punten ervaren marktpartijen belemmeringen in het realiseren van woningen? Wat hebben marktpartijen nodig van de gemeente? Als de gemeente hier meer inzicht in heeft, dan is de gemeente beter in staat te anticiperen op de marktpotentie en kansen te benutten en tevens de belemmeringen weg te nemen. Ook zou er door overleg meer wederzijds begrip kunnen ontstaan, waardoor de gemeente een beroep kan doen op de betrokken partijen om vanuit het maatschappelijk belang specifieke woningen (locatie, grootte of betaalbaarheid) voor specifieke groepen te realiseren.

De gemeente kan op basis van de Woningwet prestatieafspraken maken met corporaties en de huurdersvereniging. De afspraken kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op: nieuwbouw van sociale huurwoningen, betaalbaarheid van de woningen, huisvesting van bepaalde doelgroepen, kwaliteit en duurzaamheid van de woningen. Het maken van prestatieafspraken is verplicht, mits de gemeente beschikt over een Woonvisie. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam voert op verschillende manieren overleg met marktpartijen. Zo is er het investeerdersloket. Dit is een ingang voor partijen die graag in Amsterdam willen investeren. Het doel van het investeerdersloket is om investeerders naar de juiste locaties te leiden.  Vastgoedbeurzen zijn daarnaast ook een goede plek om met mogelijke investeerders in contact te komen.  In het Actieplan Woningbouw uit 2014 is dit ook als een van de acties opgenomen: “het College gaat door met het uitbreiden en onderhouden van contacten met vastgoedpartijen en met het promoten van gebieden en locaties op vastgoedbeurzen, seminars en marketing”.  Daarnaast leveren de gesprekken die de gemeente voert met deze partijen meer inzicht op in de markt. De gemeente bouwt ook een breed netwerk op. Hierdoor kan de gemeente geïnteresseerde partijen indien nodig ook met elkaar in contact brengen. Ook voert de gemeente overleg met partijen die al grond aan het ontwikkelen zijn in Amsterdam. De gemeente wil van deze partijen weten hoe het gaat met het project, of de voorwaarden werken die de gemeente heeft opgelegd, of er knelpunten zijn en hoe het gaat met de voortgang van de bouwproductie.  Ten slotte bestaat er de samenwerkingstafel middelhuur. Hierbij overlegt de gemeente met de partijen verenigd in het Platform Amsterdam Middenhuur over kansen en belemmeringen voor de ontwikkeling van middeldure huur. 

De gemeente maakt met de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam afspraken over de Amsterdamse corporatiewoningen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Samenwerkingsafspraken en gelden van juli 2015 tot en met december 2019.

Neem barrières en belemmeringen weg voor investeerders en beleggers [bestaand]

Beschrijving
Bij het ontwikkelen van locaties ervaren marktpartijen barrières en belemmeringen. Het kan dan gaan om het realiseren van transformatielocaties, het zoeken naar mogelijkheden binnen de lange procedures van planvorming tot ontwikkeling of het bij elkaar brengen van ontwikkelaars en beleggers. De gemeente kan een rol vervullen bij het wegnemen van deze belemmeringen.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam is geïnteresseerd in de knelpunten die marktpartijen tijdens de ontwikkeling ervaren. De gemeente zoekt dan naar mogelijkheden om de barrières weg te nemen. Hiervoor worden investeringsoverleggen gevoerd met partijen die grond in Amsterdam ontwikkelen. De gemeente wil van deze marktpartijen weten wat er in de markt speelt, hoe het gaat met projecten, of de voorwaarden werken die de gemeente op legt, of er knelpunten zijn en hoe het gaat met de voortgang van de bouwproductie. Verbeteringen die de gemeente op grond hiervan heeft aangebracht zijn het gebruik van formats bij tenders, het differentiëren van de aangeboden locaties en de wijze waarop duurzaamheid wordt uitgevraagd.  Een ander voorbeeld is dat de gemeente in de Nota parkeernormen heeft vastgelegd om bij sociale en middeldure huurwoningen geen minimumparkeernormen op te stellen. Voor ontwikkelaars leidde het realiseren van parkeerplaatsen veelal tot hoge kosten, waardoor het realiseren van parkeerplaatsen een barrière vormde voor de ontwikkeling.

Maak gebruik van de samenwerkingstafel [bestaand]

BeschrijvingDe Samenwerkingstafel
De samenwerkingstafel biedt ruimte en mogelijkheden om samen met gemeenten en verschillende betrokken partijen tot afspraken te komen om meer woningen in het middenhuursegment te realiseren.

Samenwerkingstafel

De Samenwerkingstafel middenhuur is ingesteld vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het doel is om het aanbod van woningen in het middenhuursegment te vergroten. De landelijke samenwerkingstafel bestaat uit vertegenwoordigers op landelijk niveau van de VNG, HPP, IVBN, Aedes, Woonbond, Bouwend Nederland, NVM en de Rijksoverheid. De tafel voorziet de voorzitter en sparringpartners van informatie om concrete afspraken van de grond te krijgen en laat tegelijk aan de lokale partijen zien dat een passende woningvoorraad een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De samenwerkingstafel is specifiek gericht op het middensegment vanuit het Rijk. In Amsterdam bestaat een gemeentelijke tafel, hier wordt gesproken met deelnemers aan het Platform Amsterdam Middenhuur, Huurdersvereniging Amsterdam, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de landelijke organisatie Samenwerkingstafel. , 

Stel zwarte lijst van ontwikkelaars op [denkbaar]

Beschrijving
Door de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt kan er door marktpartijen gekozen worden om hogere huurprijzen te vragen dan eerder was afgesproken tussen de marktpartij en de gemeente. Dit kan spelen wanneer de afspraken voor de huidige marktontwikkelingen gemaakt zijn en alleen wanneer de afspraken door de gemeente onvoldoende hard zijn vastgelegd. De gemeente zou ervoor kunnen kiezen een zwarte lijst van ontwikkelaars op te stellen. Op deze zwarte lijst komen marktpartijen te staan die zich niet houden aan de afspraken of de uitgesproken verwachtingen. De gemeente zal dan geen zaken meer doen met deze partijen. 

Wat doet Amsterdam? [*]
Op 21 mei 2017 stuurde de wethouder een brief aan de raadscommissie Wonen waarin hij uiteen zet hoe hij er tegenover staat om ontwikkelaars die zich niet aan de gemaakte afspraken houden te weren van de Amsterdamse woningmarkt. Uit de brief blijkt dat de gemeente in de huidige krappe woningmarkt de contractvorming met de partijen strakker heeft geregeld dan tijdens de crisis, wat ertoe leidt dat de gemeente ook meer mogelijkheden heeft om te handhaven dan in het verleden. Volgens de wethouder is het aanleggen van een zwarte lijst juridisch gezien moeilijk houdbaar, omdat een dergelijke lijst slechts is te rechtvaardigen wanneer de schade die de geregistreerde in het verleden bij herhaling heeft toegebracht een zodanige omvang heeft bereikt dat een algehele uitsluiting voor de toekomst noodzakelijk is. Hiervan is in dit geval onvoldoende sprake, aangezien de Bibob toets preventief al het nodige kan doen om ongewenste marktpartijen eruit te filteren, en achteraf nog de gang naar de rechter resteert om een marktpartij op haar misdragingen te kunnen aanspreken. Per geval zal beoordeeld moeten worden of het juridisch mogelijk is om een partij te weren als deze zich niet houdt aan de afspraken. De gemeente heeft hiermee een middel in handen om onbetrouwbare partijen te weren. 

Financieel

Maak gebruik van objectsubsidies [denkbaar]

Beschrijving
Het verlenen van een objectsubsidie kan partijen een impuls geven om woningen te realiseren die ze anders vanwege een verminderd marktpotentieel niet zouden realiseren. In het verleden deed het Rijk dit door woningcorporaties subsidies te verstrekken voor te bouwen woningen.  Daarnaast kan gedacht worden aan fiscale subsidiëring van private vastgoedbeleggers. Dit kan ervoor zorgen dat het verschil in rendement kleiner wordt tussen het exploiteren van een woning als huurwoning of het verkopen van diezelfde woning. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam wil in de periode 2014-2018 8.000 woningen voor studenten en 2.500 woningen voor jongeren toevoegen. Om dit te realiseren heeft de gemeente een subsidie beschikbaar gesteld. Deze subsidie wordt onder voorwaarden verleend aan ontwikkelaars van jongeren of studentenwoningen. Het subsidieplafond bedraagt voor 2017 en 2018 € 1.300.000. 

Stel fondsen in voor (sociale) woningbouw [bestaand]

Beschrijving
Verschillende gemeenten hebben besloten tot instelling van een reserve sociale woningbouw. Het generieke doel van een dergelijke reserve is de financiële ondersteuning en stimulering van initiatieven en projecten voor de verbetering van de woonkwaliteit in de gemeente. Voeding van een dergelijke reserve vindt onder andere plaats door particuliere initiatiefnemers een afkoopsom te laten betalen voor het niet realiseren van de gemeentelijke norm van sociale woningbouw, die dan in de reserve wordt gestort. De middelen kunnen dan worden ingezet om op andere locaties meer sociale woningbouw te realiseren. Feitelijk fungeert de reserve als vereveninginstrument. 

De gemeente kan ook een fonds instellen specifiek voor het toevoegen van woonruimte. Dit kan als stimulans dienen voor het toevoegen van zelfstandige betaalbare woonruimte via transformatie van niet-woningen naar woonruimte. Dit fonds kan gevoed worden uit financiële compensatie bij onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte. 

Wat doet Amsterdam? [*]
In de samenwerkingsafspraken tussen de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, de Huurdersvereniging Amsterdam en de gemeente Amsterdam is opgenomen dat er een plan wordt opgesteld voor het opheffen van het bestaande Stimuleringsfonds volkshuisvesting. De reden hiervoor is dat het financiële stelsel tussen gemeente en corporaties vereenvoudigd moest worden. De corporaties betalen afkoopsommen die – na aftrek van de boekwaarde bij de gemeente – weer voor de helft naar de corporaties terugvloeien. Door deze bocht er uit te halen, kan het fonds relatief simpel budgetneutraal worden opgeheven. De nieuwe Woningwet biedt goede mogelijkheden voor de gemeente en corporaties om tot prestatieafspraken te komen. Door deze afspraken kan de koppeling tussen geld en prestaties zoals die in het Stimuleringsfonds is vorm gegeven, vervallen.  Een stimuleringsfonds waaraan anderen dan woningcorporaties deelnemen bestaat in Amsterdam niet.

Creëer mogelijkheden voor een middensegment hypotheek [denkbaar]

Beschrijving
Een hypotheek verstrekt door de overheid die het voor huishoudens met een middeninkomen mogelijk maakt een hypotheek te krijgen voor een nieuwbouwwoning. 

Wat doet Amsterdam? [-]
Amsterdam kende tot 2006 de Amsterdamse middensegment hypotheek. Deze hypotheek was bedoeld om nieuwbouwkoopwoningen bereikbaar te maken voor Amsterdamse huishoudens met een middeninkomen. De gemeente stelde een aflossingsvrije en nagenoeg renteloze lening beschikbaar van maximaal € 68.000 binnen het totaal bedrag voor de hypotheek. Hiervoor was een contingent vastgesteld van maximaal 2.000 woningen waarbij maximaal de helft met voorrang kon worden toegewezen aan bepaalde beroepsgroepen zoals politie, brandweer, onderwijs en zorg. Uit de evaluatie van de Amsterdamse Middensegment Hypotheek uit 2006 blijkt dat de regeling succesvol was - de vraag was groter dan het aanbod - zowel bij ontwikkelaars om deze woningen te bouwen als bij potentiële kopers. Als aandachtspunten worden in de evaluatie genoemd dat er in verhouding een laag percentage huishoudens met gezinnen een beroep deed op deze hypotheekvorm en welke inkomensgrens gekozen moest worden in het licht van het doel van de regeling.  Deze regeling is na 2006 niet gecontinueerd.  Op verzoek van de gemeenteraad wordt nu onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor maatregelen in de koopsector. Hierbij wordt onder andere ook gekeken naar de mogelijkheid, nut en noodzaak van een middensegment hypotheek. Daarnaast worden de mogelijkheden voor een starterslening, koopondersteuning, ondersteuning woonlasten en woningcoöperaties in de koopsector onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zullen begin 2018 bekend zijn. 

Ontwikkel een financieringsfaciliteit voor zelfbouw [denkbaar]

Beschrijving
Om gezinnen met een middeninkomen te ontlasten kunnen gemeenten ook de mogelijkheid van een financieringsfaciliteit bieden om bijvoorbeeld zelfbouw voor deze groep haalbaar te maken. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam heeft geen financieringsmogelijkheid voor het realiseren van zelfbouwprojecten, wel zijn er andere mogelijkheden waarmee de gemeente (groepen) zelfbouwers enige financiële ondersteuning biedt. De gemeente maakt het voor zelfbouwers op gemeentegrond wel makkelijker de financiering voor zelfbouw rond te krijgen door de mogelijkheid te bieden voor een jaarlijkse canonbetaling, waardoor niet de volledige grondaanschaf gefinancierd hoeft te worden. Deze mogelijkheid hebben andere huiseigenaren echter ook. Daarnaast is deze mogelijkheid er meestal niet voor zelfbouwers op kavels uitgegeven door ontwikkelaars; daar moet de canon in één keer afgekocht worden. De gemeente zegt daarnaast een onderzoek gedaan te hebben naar de wenselijkheid van hulp bij voorfinanciering. Volgens de gemeente bleek hieruit dat de zelfbouwers zelf oplossingen vonden. De gemeente geeft verder aan dat de provincie Noord-Holland zelfbouwers een subsidie en een lening verstrekt. Deze regelingen gelden voor collectieve zelfbouwers. Tot slot biedt de gemeente de mogelijkheid voor zelfbouwers om samen met een groep te bouwen, dat kan via ‘samen in het klein’ en ‘samen in het groot’ (collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap). 

Invloed op een evenwichtig woningaanbod: wonen

Inleiding

In dit en het voorgaande hoofdstuk draait het om de instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft om de woningmarkt te beïnvloeden en in hoeverre de gemeente deze instrumenten inzet. De volgende onderzoeksvragen staan daarbij centraal:

3. Welke instrumenten en maatregelen kunnen worden gebruikt om de onevenwichtigheden in de woningmarkt te verbeteren? Waar grijpen deze op in? Wat kan worden gezegd over de effectiviteit?

4. In hoeverre gebruikt het college instrumenten en maatregelen die aansluiten bij de geconstateerde onevenwichtigheden? Op welke punten grijpen de door het college toegepaste instrumenten en maatregelen in? Op welke punten niet?

Bij de beschrijving van de instrumenten maken we onderscheid in de maatregelen die de gemeente kan nemen om de nieuwe woningen in de stad te realiseren en maatregelen die kunnen worden ingezet om invloed uit te oefenen op de prijs en bewoning van de bestaande woningvoorraad. We constateren hierbij dat er verschillende knoppen zijn waaraan in meerdere richtingen gedraaid kan worden. Dit kan verschillende uitwerkingen hebben waarbij met name de politiek aan zet is om hierin een keuze te maken. De rekenkamer probeert een zo volledig mogelijk beeld te geven van de mogelijkheden die er zijn. Vervolgens laten we zien in hoeverre de gemeente Amsterdam gebruik maakt van deze maatregelen om een evenwichtig woningaanbod te realiseren. In dit hoofdstuk gaan we in op de instrumenten voor de bestaande woningvoorraad (wonen) en in het vorige op de instrumenten die er zijn voor nieuwbouw (bouwen).

In dit hoofdstuk staan de instrumenten centraal die de gemeente ter beschikking heeft om het gebruik van de bestaande woningvoorraad te beïnvloeden. We onderscheiden instrumenten op het gebied van de huurprijs en de huurtoeslag, ten aanzien van de woningvoorraad, de woonruimteverdeling, de huurbescherming en een aantal financiële maatregelen.

In de onderstaande tabel geven we een samenvatting van de maatregelen en bijbehorende instrumenten voor wonen. We laten zien wie verantwoordelijk is om de maatregel door te voeren (rijk (R), provincie (P) gemeente (G), corporaties (C), marktpartij (M)). Vervolgens geven we weer of de maatregel bestaand (B) is of denkbaar (D). Dan laten we in de tabel zien op welke geconstateerde onevenwichtigheid de maatregel invloed heeft. We onderscheiden daarbij: betaalbaarheid (B), de grootte van de woonruimte (G) en de verhuismogelijkheden van het huishouden (V).

Ten slotte laat de tabel zien in hoeverre de gemeente Amsterdam de maatregel inzet. We hebben dit laten zien met behulp van vier symbolen:

-Amsterdam zet de maatregel niet in
+/-Amsterdam zet de maatregel (nog) niet volledig in
+Amsterdam zet de maatregel wel in
*Gemeente zet maatregel op basis van een afgewogen reden niet in
Tabel 9.1 – Overzicht van maatregelen
MaatregelInstrumentVerantwoor-delijkheidInzetbaarheidOneven-wichtigheidAmsterdam
WONEN
Huurprijs
Zet je in voor het aanpassen van het woningwaarderingsstelselLobbyRDBGV+
Zet je in om de liberalisatiegrens aan te passenLobbyRDBV+
Zet je in om regionale verschillen in het huurbeleid toe te staanLobbyRDBGV+
Wijs de vrijkomende woningen passend toePrestatie-afsprakenG/CBBG+
Maak huurstijgingen inkomensafhankelijkPrestatie-afsprakenG/C/RBBG-
Stel huurcontracten op met een flexibele huurprijsPrestatie-afsprakenG/C/RBBG+/-
Pas een gedifferentieerd huurprijsbeleid toePrestatie-afsprakenG/CBBGV*
Geef minima korting op de huurprijsPrestatie-afsprakenArmoede-beleidG/CBB+
Huurtoeslag
Zet je in om het systeem van de huurtoeslag aan te passenLobbyRDBGV+/-
Woningvoorraad
Leg de minimale omvang sociale huurvoorraad vastPrestatie-afsprakenG/CBB+
Maak afspraken over het aantal te verkopen of te liberaliseren corporatiewoningenPrestatie-afsprakenG/CBBG+
Zet je in om de inkomensgrens voor de sociale woningvoorraad aan te passenLobbyRDBV+
Maak afspraken met corporaties over de toewijzing van de vrije sector huurPrestatie-afsprakenG/CBB+
Creëer meer ruimte voor corporaties om middensegment huur te realiserenPrestatie-afsprakenMartkttoetsG/CDB*
Plaats alle potentiële middensegment huurwoningen in de niet-DAEB portefeuilleZienswijzeG/CDB*
Ontwikkel als gemeente een eigen organisatie die woningen verhuurtEigen bedrijf/organisatieGDBGV*
Verbeter de kwaliteit van de woningenHandhaving,

Subsidies,

Afspraken
GBV+/-
Stimuleer wonen in impopulaire gebiedenMarketingGBV*
Woonruimteverdeling
Pas de huisvestings-verordening aan op basis van schaarsteHuisvestings-verordeningGBBGV*
Zet de huisvestings-verordening in om de woningvoorraad voor Amsterdammers te beschermenHuisvestings-verordeningGDBV*
Verruim de toegang tot de sociale huurwoningmarkt naar andere regio’sHuisvestings-verordeningR/PDV+/-
Stel regels vast voor toewijzen op grond grootte huishoudensHuisvestings-verordeningGBGV+/-
Stel regels vast voor het splitsen van woningenHuisvestings-verordeningGBBV+
Stel regels vast voor het onttrekken en samenvoegen van woningenHuisvestings-verordeningGBBGV+
Stimuleer woningdelenHuisvestings-verordeningG/C/RBBV+
Pak illegaal woninggebruik aanHuisvestings-verordening

Handhaving
G/C/RBBG+
Maak afspraken met buurgemeenten over sociale woning-voorraadAfsprakenGDBGV-
Huurbescherming
Zet je in voor de ontwikkeling van een nieuwe vorm van huurbeschermingLobbyR/CDGV+/-
Pas de mogelijkheid voor tijdelijke huurcontracten toeWoningwetR/CBBGV*
Stimuleer doorstroming met behoud van huurprijsPrestatie-afsprakenCBBGV+
Financieel
Stel een starterslening inLeningGBB+/-
Geef middeninkomens huursubsidieSubsidieRDB*
Zet je in om de regeling rondom de verhuurderheffing aan te passenLobbyRDBGV+

Huurprijs

Zet je in voor aanpassingen in het woningwaarderingsstelsel [denkbaar]

Beschrijving
Om de huurprijzen in de sociale sector te bepalen bestaat het woningwaarderingsstelsel.Het woningwaarderingsstelsel (puntensysteem) Door aanpassingen in het stelsel wordt de gemiddelde WOZ-waarde van woningen in een gebied ook meegenomen bij de kwaliteitsbepaling van een woning. In gebieden met een krappe woningmarkt verliest het stelsel daardoor aan waarde. In die gebieden leidt het ertoe dat woningen binnen de sociale huursector boven het maximale aantal punten voor een sociale huurwoning komen.  Dat betekent dat deze woningen geliberaliseerd kunnen worden en daarmee in de vrije sector vallen.Liberaliseren Corporaties bieden deze woningen – vanwege hun maatschappelijk taak – veelal aan tegen een huurprijs onder de liberalisatiegrens.

Het woningwaarderingsstelsel kan worden aangepast door het criterium van de WOZ-waarde los te laten.  Een andere mogelijkheid is het verhogen van het maximale aantal punten voor een sociale sector woning in bepaalde regio’s met een krappe woningmarkt. Dit gaat dan gepaard met het verhogen van de liberalisatiegrens.Liberalisatiegrens Hierdoor worden ook huurwoningen voor het middensegment gereguleerd, wat onder meer betekent dat de huurstijgingen in die sector beperkt worden. 

Woningwaarderingsstelsel (puntensysteem)

Het woningwaarderingsstelsel wordt ook wel puntensysteem genoemd. Het puntensysteem geeft de kwaliteit van een huurwoning in punten weer. Elk onderdeel van de woning, zoals oppervlakte en sanitair, krijgt punten. Bij elkaar opgeteld leveren de punten een maximale huurprijs op. Deze wordt elk jaar opnieuw vastgesteld.

In het puntensysteem (woningwaarderingsstelsel) krijgen zelfstandige woningen punten voor:

- de oppervlakte van de woning;
- het aantal door cv of stadsverwarming verwarmde vertrekken;
- het energielabel;
- keukenuitrusting;
- sanitaire voorzieningen;
- grootte van balkon/tuin/terras;
- het soort woning (eengezinswoning of etagewoning);
- gehandicaptenvoorzieningen;
- WOZ-waarde (sinds 1 oktober 2015).

Dit woningwaarderingsstelsel is alleen van toepassing op de sociale huursector en niet op de vrije huursector. Bij deze woningen bepalen verhuurder en huurder zelf de huurprijs. Er is dan geen maximale huurprijs. 

Liberaliseren

Na afloop van een huurcontract kan een sociale sector woning een nieuwe huurprijs krijgen die ligt boven de liberalisatiegrens. Als dat gebeurt dan is de woning geliberaliseerd. Huurcontracten kunnen niet tijdens de looptijd geliberaliseerd worden. Dat geldt ook als de huurprijs inmiddels hoger is dan de 'liberalisatiegrens' van dit moment. Gemeenten kunnen met corporaties afspreken in hoeverre woningen geliberaliseerd mogen worden.

Liberalisatiegrens (huurgrens of huurprijsgrens)

De liberalisatiegrens geeft aan of een woning een sociale huurwoning is of een vrije sectorwoning. Bij een geliberaliseerde woning gelden minder regels dan bij een vrije sector woning. Bij een sociale huurwoning geldt een maximale huurprijs; deze is gekoppeld aan het woningwaarderingsstelsel, een maximale jaarlijkse huurverhoging, een inkomensgrens om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning, en de mogelijkheid tot het inschakelen van de huurcommissie. Bij een vrije sector woning gelden minder regels: er is geen maximale huurprijs voor de woning, geen maximale jaarlijkse huurverhoging, het woningwaarderingsstelsel is niet van toepassing en er is geen mogelijkheid tot het inschakelen van de huurcommissie. De liberalisatiegrens wordt jaarlijks vastgesteld. In 2017 ligt de liberalisatiegrens op € 710,68; deze is bevroren tot 2019. Of de woning een sociale huurwoning of een vrije sectorhuurwoning betreft wordt bepaald door de huurprijs bij de start van de huurovereenkomst. 

Wat doet Amsterdam? [+]
In de Woonagenda 2025 zegt de gemeente Amsterdam dat het landelijk uniforme woningwaarderingsstelsel - waar voor woningen in krimpgebieden dezelfde regeling geldt als in gebieden met een hoge marktdruk – niet goed blijkt te werken. In Amsterdam kan als gevolg van deze regeling een groot deel van de particuliere huurwoningen in de sociale sector worden geliberaliseerd. Door de hoge marktdruk ontstaat er hierdoor in Amsterdam een groot gat tussen de huurhoogte in de gereguleerde huur en de vrije sector. Volgens de gemeente Amsterdam kan er door beter te kijken naar de marktsituatie in de verschillende regio’s van het land, de vergaande liberalisatie én het gat tussen gereguleerde huur en vrije sector huur verkleind worden. Om aanpassingen van het woningwaarderingsstelsel te kunnen realiseren, zal de gemeente een lobby inzetten bij het Rijk. 

Daarnaast heeft de Amsterdamse gemeenteraad een motie aangenomen voor een lobby richting het rijk om het mogelijk te maken het maximaal aantal punten voor een gereguleerde huurwoning te verhogen naar 190 punten, wat neer zou komen op een huurprijs van € 973,82. Deze verhoging van het aantal punten zou alleen moeten gelden in gebieden waar sprake is van een krappe woningmarkt, zodat niet het hele puntenstelsel hoeft te worden aangepast. 

Mede als reactie op die motie stuurde het college op 6 juni 2017 een brief aan de informateur over de bereikbaarheid van woningen voor huishoudens met een middeninkomen. Het college stelt daarin voor het woningwaarderingsstelsel ook te laten gelden voor de particuliere huursector boven de liberalisatiegrens. Dit kan aantrekkelijke en betaalbare huurprijzen opleveren voor huishoudens met een inkomen tot 1,5 keer modaal. 

Zet je in om de liberalisatiegrens aan te passen [denkbaar]

Beschrijving
De liberalisatiegrens bepaalt wanneer een woning in het gereguleerde deel van de huurmarkt valt en wanneer het een vrije sector woning betreft. Bij een geliberaliseerde woning gelden minder regels dan bij een vrije sector woning. De liberalisatiegrens wordt door het rijk vastgesteld. Het aanpassen van deze grens heeft ook een relatie met het aanpassen van het woningwaarderingsstelsel. De gemeente kan slechts lobbyen bij het Rijk om aanpassingen van de grens te bewerkstelligen. Deze liberalisatiegrens kan verhoogd of verlaagd worden, onderstaande tabel laat zien wat de positieve en negatieve effecten kunnen zijn van een verhoging of een verlaging van de liberalisatiegrens.


Tabel 9.2 – Positieve en negatieve effecten van het verhogen of verlagen van de liberalisatiegrens
MaatregelPositief effectNegatief effect
Liberalisatiegrens verhogenWoningen met een hogere huurprijs vallen in het gereguleerde huursegment. Grote huurstijgingen bij huurwoningen voor het middensegment worden tegen gegaan. De huurwoningvoorraad voor het middensegment groeit.Het vergroot de gereguleerde huurwoningvoorraad, waardoor de vrije markt beperkt wordt.
Liberalisatiegrens verlagenMeer woningen kunnen geliberaliseerd worden en komen beschikbaar op de vrije marktIn een krappe woningmarkt bestaat het risico dat de huren snel zullen stijgen en daarmee niet meer beschikbaar zijn voor het middensegment.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam zet in op een betaalbare woningvoorraad. Hiervoor ziet de gemeente mogelijkheden in aanpassingen van het woningwaarderingsstelsel en de liberalisatiegrens, waarbij regionale verschillen mogelijk zijn. De gemeente neemt dit uitgangspunt mee bij de lobby richting het Rijk. 

Zet je in om regionale verschillen in het huurbeleid toe te staan [denkbaar]

Beschrijving
Een krappe woningmarkt heeft een ander effect op koop en huurprijzen van woningen dan een ontspannen woningmarkt. Dit kan ertoe leiden dat in een gebied met een ontspannen markt een goede eengezinswoning voor € 700 kan worden gehuurd, terwijl in een krappe woningmarkt voor diezelfde prijs een woning van 30 m² kan worden betrokken. Uniforme regels kunnen in deze situaties andere en soms zelfs ongewenste effecten hebben. Om beter tegemoet te komen aan de verschillen op de woningmarkt zouden bepaalde regels beter per regio kunnen worden vastgesteld. Het zou hier kunnen gaan om de liberalisatiegrens of het maximale huurbedrag waarmee iemand nog in aanmerking kan komen voor huurtoeslag. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam brengt de problemen rondom het woningwaarderingsstelsel in verband met de verschillen tussen een krappe woningmarkt en krimpgebieden. De gemeente Amsterdam vraagt het Rijk ook om hier meer rekening mee te houden, onder meer aan de genoemde brief aan de informateur. Amsterdam wil lokaal meer kunnen doen dan op basis van de huidige Huisvestingswet mogelijk is. 

Wijs de vrijkomende woningen passend toe [bestaand]

Beschrijving
De Woningwet verplicht corporaties 95% van de nieuwe verhuringen passend toe te wijzen.Passend toewijzen Dit betekent dat zij bij nieuwe verhuringen 95% van de huishoudinkomens met recht op huurtoeslag een woning aanbieden onder de aftoppingsgrens. De regeling is ingesteld om de uitgaven aan de huurtoeslag te beperken en om betaalbaarheidsproblemen bij lagere inkomensgroepen te verminderen. 

Passend toewijzen

Met de rijksregels voor passend toewijzen zijn corporaties vanaf 1 januari 2016 verplicht om bij nieuwe verhuringen 95% van de huishoudens die recht hebben op huurtoeslag  (inkomen tot € 36.165) een woning toe te wijzen met een huur tot aan de aftoppingsgrens  (voor een- en twee persoonshuishoudens: maximaal € 592,55, voor drie- en meer persoonshuishoudens: maximaal € 635,05 (prijspeil 2017)). Dit kunnen zowel onzelfstandige als zelfstandige woningen zijn en ook tijdelijke verhuringen. Het percentage wordt per woningcorporatie vastgesteld. Bij hoogstens 5% van de toewijzingen aan deze huishoudens kunnen woningcorporaties een uitzondering maken en een woning met een hogere huurprijs toewijzen waarbij de maximale huur de huurtoeslaggrens van € 710,68 bedraagt. 


Wat doet Amsterdam? [+]
De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, de Huurdersvereniging Amsterdam en de gemeente Amsterdam hebben in de samenwerkingsafspraken vastgelegd dat 75% van de nieuwe verhuringen moet worden toegewezen met een huur onder de lage en hoge aftoppingsgrenzen. Dit percentage geldt voor de hele gemeente Amsterdam en heeft alleen betrekking op zelfstandige woningen. Dit wordt per stadsdeel bijgehouden. 

Beide regelingen voor passend toewijzen leiden er volgens de AFWC toe dat de betaalbaarheid van het vrijkomende aanbod aanzienlijk toeneemt. Zo werd in 2015 62% onder de aftoppingsgrens verhuurd en in 2016 85%.  Hiermee voldoen de corporaties aan de afspraken uit de Samenwerkingsovereenkomst. Of de corporaties voldoen aan de landelijke regels voor passend toewijzen is vooralsnog niet duidelijk. 

Wat bij passend toewijzen daarnaast een rol speelt is de manier waarop de corporaties hier uitvoering aan geven. Dit kan op twee manieren. Sommige corporaties laten aan een huishouden met een laag inkomen alleen woningen zien met een huurprijs onder de aftoppingsgrens. Deze huishoudens krijgen daardoor alleen het passende aanbod te zien. Volgens de gemeente kan hierdoor het nadeel ontstaan dat de wachttijd voor deze huishoudens aanzienlijk kan toenemen.  Volgens de corporaties blijkt er nauwelijks verschil te zijn tussen beide methoden van aanbieden. Het gemiddelde % verhuringen onder de aftoppingsgrenzen ligt in beide gevallen op 85%.  Andere corporaties laten alle huishoudens het gehele woningaanbod zien. Als een huishouden met een inkomen onder de huurtoeslaggrens in aanmerking komt voor de woning, dan wordt de huurprijs afgetopt tot de aftoppingsgrens. Het passend toewijzen is dan niet gekoppeld aan de woning, maar aan het huishouden. Deze laatste werkwijze heeft de voorkeur van de gemeente Amsterdam. 

In de Woonagenda 2025 heeft de gemeente als actie opgenomen om te onderzoeken of het mogelijk is naast een inkomenstoets ook een vermogenstoets bij huishoudens te doen, zodat daarmee de toewijzing van de woningen beter aansluit bij de regeling voor de huurtoeslag. 

Stel huurcontracten op met een flexibele huurprijs [bestaand]

Beschrijving
Bij een huurcontract op basis van een flexibele huurprijs wordt de huurprijs afgestemd op het huishoudelijk jaarinkomen.  Het verschil met de inkomensafhankelijke huur is dat het bij een flexibele huurprijs ook mogelijk is dat de huurprijs daalt als het inkomen daalt.

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam gaat in de Woonagenda 2025 expliciet in op het systeem van een flexibele huurprijs. Flexibel huren wordt daarbij omschreven als een inkomensafhankelijke huur: een systeem waarbij huishoudens nooit te veel of te weinig huur betalen. Als het huishoudinkomen omhoog gaat dan stijgt de huur en als het huishoudinkomen omlaag gaat dan daalt de huur. De huidige regelgeving maakt het niet goed mogelijk om een woning flexibel te verhuren: huren kunnen vaak alleen verhoogd worden met de maximale huurverhoging en een huurverlaging moet volledig door de verhuurder betaald worden. De gemeente wil samen met de corporaties en de huurders kijken welke mogelijkheden er op dit gebied zijn. 

Eerder - van 2013 tot en met 2016 - hebben drie Amsterdamse woningcorporaties samen met de gemeente Amsterdam geëxperimenteerd met het verhuren van vrijesectorwoningen met een inkomensafhankelijke huurkorting. De doelgroep van deze Pilot Flexibel Huren was de groep scheefwoners in een sociale huurwoning. Door deze groep te verleiden door te stromen naar een huurwoning met een hogere huur moest de doorstroming meer op gang komen. Om in aanmerking te komen voor een Flexibel Huren-contract moesten huishoudens een bruto jaarinkomen hebben tussen € 30.050 en € 45.716 en een sociale huurwoning achterlaten in de regio Amsterdam. De woningen die werden aangeboden voor deze pilot hadden een huurprijs tussen € 711 en € 1.156. De korting op de huurprijs bedroeg minimaal €100 per maand en maximaal 20 procent van de huurprijs, wat kon oplopen tot €231. Het huishoudinkomen werd jaarlijks getoetst om te bepalen of de korting mocht worden behouden. De pilot is begin 2017 geëvalueerd. Daaruit blijkt onder meer dat er minder Flexibel-huurwoningen zijn aangeboden dan bedoeld, dat het een moeizaam proces is voor verhuurder en dat er een groot draagvlak is voor de regeling onder huurders en woningzoekenden. De doelstellingen van de Pilot Flexibel Huren: meer aanbod voor middeninkomens, bevorderen van de doorstroming uit sociale huurwoningen en het tegengaan van scheefhuren zijn wel behaald. Maar of de doorstroming echt is bevorderd door de pilot is niet eenduidig vast te stellen. Eén corporatie gaat zelf door met de pilot, maar twee corporaties stoppen, waarvan één corporatie onderdelen van de pilot heeft verwerkt in haar toewijzingsbeleid door vrije sectorhuurwoningen af te toppen naar het middensegment, gericht toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen en met voorrang aan te bieden voor huishoudens die een sociale huurwoning achterlaten. 

Pas een gedifferentieerd huurprijsbeleid toe [bestaand]

Beschrijving
Een gedifferentieerde huurprijs kan worden toegepast om een betere verdeling te realiseren in de inkomenssamenstelling van de huishoudens in specifieke gebieden.Huursom In gebieden waar meer lagere inkomens gewenst zijn, kunnen de huren ook bewust lager worden gehouden en in gebieden waar meer midden of hogere inkomens gewenst zijn kunnen de huren sneller stijgen. Dit is mogelijk op basis van de huursombenadering die voor woningcorporaties geldt. 

Huursom

In de Woningwet is een maximale stijging van de huren van corporatiewoningen geregeld met de zogenaamde huursombenadering.  Dit betekent dat niet alle woningen dezelfde huurverhoging (hoeven te) krijgen. Maximale huurverhogingen bedragen 2,8% voor huishoudens met een inkomen tot en met € 40.349 en 4,3% voor huishoudens met een inkomen boven de € 40.349. Het totaal aan huurstijging bij woningcorporaties – de huursom - mag in 2017 niet hoger zijn dan gemiddeld 1,3% (inflatiestijging plus 1%).

De huursombenadering geldt alleen voor corporatiewoningen. Voor particuliere verhuurders in de sociale sector geldt alleen de maximale jaarlijkse huurverhoging (inflatie plus 2,5%).

Wat doet Amsterdam? [*]
In de Samenwerkingsafspraken is door de gemeente en de corporaties afgesproken om te onderzoeken hoe in gebieden met hoge druk, zoals Centrum, Zuid en delen van West, voldoende woningen onder de aftoppingsgrens worden aangeboden. Het doel is in alle stadsdelen minimaal 75% van de woningen aan te bieden onder de aftoppingsgrens.  Daarbij wordt een marge gehanteerd van 5%. De AFWC houdt per stadsdeel bij hoeveel nieuwe verhuringen aan huishoudens met een laag inkomen onder de aftoppingsgrens worden toegewezen. Hieruit blijkt dat dit uiteen loopt van 71% in stadsdeel Centrum tot 91% in stadsdeel Zuidoost. De verhuringen blijven daarmee binnen de afgesproken marge. De gemeente heeft met de corporaties geen afspraken gemaakt om per stadsdeel hier een ander beleid op te voeren. De gemeente heeft daarnaast ook geen afspraken opgenomen om huren in specifieke gebieden in de stad meer of minder te laten stijgen afhankelijk van de samenstelling van de bevolking in een gebied. De gemeente is van mening dat het voor het behouden van de lage inkomens of het aantrekken van midden en hoge inkomens het sturen op een snelle of trage stijging van de huur niet het beste instrument is. Volgens de gemeente is het sturen op de gewenste inkomensgroep het beste op het moment dat de woning vrijkomt. Waarbij dan gedacht wordt aan het wel of niet liberaliseren van een woning, en vervolgens het aftoppen van de huren. Dit wordt gekoppeld aan de 35% afspraak uit de samenwerkingsafspraken om in bepaalde nieuwbouwgebieden geen sociale huur te verkopen. Dit is een afweging die de gemeente maakt. De rekenkamer merkt hierbij op dat de afweging van de gemeente ingaat op de samenstelling van de woningvoorraad en niet op een gedifferentieerde huurprijs.

Maak huurstijgingen inkomensafhankelijk [bestaand]

Beschrijving
Inkomensafhankelijke huurstijgingen kunnen voor verschillende doelen worden ingezet. Ten eerste blijven de woningen betaalbaar voor de huishoudens.Inkomensafhankelijke huurstijging Voor sociale huurwoningen geldt een maximale huurverhoging. Voor vrije sectorwoningen geldt geen maximale huurverhoging. Elk jaar bepaalt het kabinet met welk percentage de huren van sociale huurwoningen omhoog mogen. De maximale jaarlijkse huurverhogingen zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van het huishouden.  Ten tweede moet de stijging van de huurprijs met de toename van het inkomen ertoe leiden dat de doorstroming op de huurmarkt verbetert. Voor hogere inkomens wordt het minder aantrekkelijk om in een sociale huurwoning te blijven wonen. Deze woningen komen dan weer beschikbaar voor de primaire doelgroep. Ten derde moet de inkomensafhankelijke huur het mogelijk maken dat de huurprijs van corporatiewoningen meer in verhouding komt tot de kwaliteit van de woning, het woningwaarderingsstelsel biedt hiertoe de mogelijkheden. 

Naast de regels die in het rijksbeleid zijn vastgelegd kunnen gemeenten en corporaties in de prestatieafspraken afspraken vastleggen over de wijze van invulling van de inkomensafhankelijke huurstijgingen. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat een betaalbaar aanbod beschikbaar blijft voor de lagere inkomens. 

Inkomensafhankelijke huurverhoging

Voor 2017 geldt dat de huur van een corporatiewoning maximaal 2,8% tot 4,3% omhoog gaat. De stijging is afhankelijk van het inkomen in 2015. Voor een inkomen tot € 40.349 geldt een maximale huurverhoging van 2,8%. Voor een huishoudinkomen van meer dan € 40.349 (en geen van de bewoners heeft de AOW-gerechtigde leeftijd en het huishouden bestaat uit maximaal 3 personen) geldt een maximale huurverhoging van 4,3%.  De inkomensafhankelijke huurverhoging is gekoppeld aan de huursombenadering. De huursom is het bedrag van alle huren bij elkaar van de zelfstandige sociale huurwoningen van een woningcorporatie. De huursombenadering bepaalt dat de maximale huursomstijging, inclusief huurharmonisatie (huurprijsstijging bij een nieuwe verhuring), 1,3% is. De maximale huurverhoging van 2,8% kan de woningcorporatie door de beperkingen van de huursombenadering niet bij alle huurders voorstellen. Huurverhogingen boven 1,3% moet de corporatie compenseren met huurverhogingen van minder dan 1,3% voor andere woningen.  Hierdoor komt er een rem op de huurverhogingen. Voor particuliere verhuurders geldt de huursombenadering niet. 


Wat doet Amsterdam? [-]
De gemeente Amsterdam en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporatie en de Huurdersvereniging Amsterdam hebben in de Samenwerkingsafspraken geen afspraken gemaakt over de inkomensafhankelijke huurstijgingen.

Geef minima korting op de huurprijs [bestaand]

Beschrijving
Om de betaalbaarheid voor huishoudens met een minimum inkomen te vergroten kan aan deze specifieke huishoudens een korting gegeven worden op de huurprijs. Een voorbeeld is de regeling in de gemeente Utrecht. Huishoudens die in een woning wonen met een huurprijs tussen €593 en €711 (afhankelijk van de samenstelling van het huishouden) komen hiervoor in aanmerking. Het huishouden moet de woning dan voor 2016 hebben betrokken (vanaf 2017 geldt namelijk de passendheidstoets). De korting kan oplopen tot € 100 per maand. De kosten van deze regeling komen in Utrecht ten laste van de gemeente en de corporaties. 

Wat doet Amsterdam? [+]
In de Samenwerkingsafspraken hebben de gemeente en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam afspraken gemaakt om de groep huurders die naar de geldende normen een te hoge huur betalen te helpen. Om dit te doen heeft de gemeente met dezelfde partijen een woonlastenakkoord afgesloten. Maatregel 1 hieruit is specifiek gericht op huishoudens met een minimuminkomen. De afspraak is dat de corporaties er uiterlijk per 1 januari 2019 voor hebben gezorgd dat alle huishoudens, die meerjarig te maken hebben met een minimuminkomen een huur hebben onder de aftoppingsgrens. Dit kan op twee manieren: 1) door een permanente huurverlaging of 2) door begeleiding van de huurder naar een passender en goedkopere woning. De gemeente heeft voor uitvoering van het woonlastenakkoord € 3,5 miljoen beschikbaar vanuit het armoedebudget. 

Huurtoeslag

Zet je in om het systeem voor de huurtoeslag aan te passen [denkbaar]

Beschrijving
Huurtoeslag is de tegemoetkoming van het Rijk aan een huishouden voor de huurkosten. De regeling rondom de huurtoeslag omvat verschillende grenzen rondom de huurprijs en voorwaarden aan het huishoudinkomen.Huurtoeslag Dit systeem zou kunnen worden aangepast, waardoor meer huishoudens in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag. Gedacht kan worden aan het aanpassen van twee grenzen: de inkomensgrens en de maximale huurprijs om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. In 2017 is de inkomensgrens voor huurtoeslag € 22.000 voor 1 persoonshuishoudens en € 30.175 voor meerpersoonshuishoudens. De maximale huurprijs waarbij nog aanspraak kan worden gedaan op huurtoeslag is € 710,68 (gelijk aan de liberalisatiegrens). Het systeem voor huurtoeslag wordt vastgesteld door het Rijk. Onderstaande tabel geeft inzicht in de positieve en negatieve effecten van een verhoging van de inkomensgrens en de huurprijs om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.

Tabel 9.3 - Positieve en negatieve effecten van het verhogen van de inkomensgrens en de huurprijs
MaatregelPositief effectNegatief effect
Verhogen inkomensgrensMiddeninkomens komen in aanmerking voor huurtoeslagBetaalbaarheid van de huurtoeslag voor het Rijk
Verhogen huurprijsVergroot de betaalbaarheid van de huurprijs voor een grotere groep huishoudensVerlegd mogelijk de druk van de sociale woningvoorraad doordat huishoudens met een lager inkomen ook in aanmerking komen voor huurtoeslag bij een hogere huurprijs. Voor verhuurders neemt het risico af dat huishoudens met een lager inkomen de huur niet meer kunnen betalen. Betaalbaarheid van de huurtoeslag voor het Rijk
Huurtoeslag

De Wet op de huurtoeslag verving in 1997 de individuele huursubsidie. Doelstelling van de nieuwe wet was de huurlasten voor de lagere inkomens te verlagen, de beheersbaarheid van de uitgaven te vergroten en lokale partijen een grotere verantwoordelijkheid te geven.  De wet is een paar keer aangepast, onder meer in 2004, 2005 en 2009. In de wet wordt het recht op huurtoeslag geregeld. Verder worden de bedragen aan huur vermeld, waarboven geen huurtoeslag mogelijk is en de inkomensgrenzen, waarboven een huishouden niet in aanmerking komt voor huurtoeslag. Inkomens met een laag inkomen en weinig spaargeld kunnen in aanmerking komen voor huurtoeslag. Welk jaarinkomen een huishouden maximaal mag hebben om huurtoeslag te kunnen krijgen hangt af van het aantal personen dat het huishouden telt en van het al dan niet bereikt hebben van de AOW-leeftijd. De inkomensgrenzen worden ieder kalenderjaar aangepast. Ook het maximum dat een huishouden aan spaargeld mag hebben verandert ieder jaar. Verder wordt de hoogte van de huurtoeslag geregeld door middel van de begrippen basishuur, kwaliteitskortingsgrens en aftoppingsgrens (voor 1 en 2 persoonshuishoudens en voor 3 of meer persoonshuishoudens). Een toelichting van deze begrippen volgt hieronder:  

Basishuur: De basishuur is het deel van de huurprijs dat het huishouden zelf moet betalen. Bij een inkomen tot en met de minimuminkomensgrens geldt een minimumbasishuur (€ 223,42 voor huishoudens jonger dan 65 jaar en € 221,60 voor oudere alleenstaande en € 219,79 voor oudere meerpersoonshuishoudens). Bij een hoger inkomen wordt de basishuur berekend met een formule.

Kwaliteitskortingsgrens: De kwaliteitskortingsgrens bedraagt € 414,02. Voor het deel van de huurprijs dat boven de basishuur en onder de kwaliteitskortingsgrens ligt ontvangt een huishouden 100% huurtoeslag,

Aftoppingsgrens: De aftoppingsgrens wordt bepaald door de grootte van het huishouden (€ 592,55 voor een huishouden van een of twee personen, € 635,05 voor een huishouden van drie of meer personen. Voor het deel van de huurprijs dat boven de kwaliteitskortingsgrens en onder de aftoppingsgrens ligt ontvangt een huishouden 65% huurtoeslag. Voor het deel van de rekenhuur dat boven de aftoppingsgrens uitkomt is in sommige situaties 40% extra vergoeding mogelijk.

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam voert op dit moment geen lobby richting Den Haag om de regeling voor de huurtoeslag aan te passen. In 2015 heeft de gemeente een laatste brief gestuurd naar de Minister voor Wonen en Rijksdienst waarbij de gemeente aandacht vroeg voor de betaalbaarheidsproblemen bij gezinnen in sociale huurwoningen, waarbij huurtoeslag gezien werd als belangrijk instrument.  In de Woonagenda 2025 laat de gemeente Amsterdam wel weten van mening te zijn dat het systeem van huurtoeslag anders moet worden ingericht. 

Woningvoorraad

Leg de minimale omvang sociale huurvoorraad vast [bestaand]

Beschrijving
Om een minimaal aantal betaalbare woningen in de woningvoorraad te garanderen, kunnen gemeente en corporaties in de prestatieafspraken vastleggen wat de minimale omvang van de sociale voorraad is per gemeente.  Deze minimale kernvoorraad kan worden vastgesteld op basis van een behoeften onderzoek, de lengte van de wachtlijsten of het kan een politieke afweging zijn wat als minimale gewenste voorraad wordt gezien. De gemeente kan vervolgens de corporaties vrijlaten hoe zij dit minimale aantal woningen willen realiseren, bijvoorbeeld door nieuwbouw, door eerst woningen te slopen en vervolgens weer op te bouwen of door meer of minder verkoop of liberalisering van sociale huurwoningen. Ook kunnen de gemeente en corporaties vastleggen uit hoeveel corporatiewoningen de woningvoorraad in een specifiek gebied moet bestaan. Dit kan bijdragen aan het realiseren van een gemengde woningvoorraad.

Wat doet Amsterdam? [+]
In het Coalitieakkoord 2014-2018 is vastgelegd dat er op termijn voldoende (187.000) woningen zullen zijn voor huishoudens die een sociale huurwoning nodig hebben. Dit aantal is gekoppeld aan het aantal huishoudens in 2014 dat een inkomen heeft onder de – toenmalige - sociale huurgrens van € 34.700. Hiermee is vastgelegd dat de ondergrens van het aantal sociale huurwoningen 187.000 bedraagt.  Vervolgens is dit uitgangspunt door vertaald in de samenwerkingsafspraken en de uitvoeringsovereenkomst verkoop sociale huurwoningen tussen de gemeente, Huurdersvereniging Amsterdam en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. Daarin is opgenomen dat de voorraad sociale huurwoningen in het bezit van corporaties per 2019 minimaal 162.000 bedraagt. Om dit te bereiken vinden minder onttrekkingen plaats of worden meer woningen toegevoegd. Er wordt van uitgegaan dat de sociale voorraad in de particuliere sector dan 25.000 bedraagt. De gemeente Amsterdam monitort jaarlijks de ontwikkeling van het aantal sociale huurwoningen in de particuliere sector. Als dit aantal sterk afwijkt van de verwachting dan treedt de gemeente in overleg met de corporaties om te bepalen hoe groot het aantal sociale huurwoningen van corporaties moet zijn om het minimale aantal sociale huurwoningen te waarborgen. Vanaf 2019 is er dan sprake van een dynamisch evenwicht: het aantal toevoegingen door nieuwbouw en transformatie is dan minstens gelijk aan het aantal onttrekkingen aan de sociale sector door verkoop, liberalisatie of sloop.  In de Woonagenda 2025 van de gemeente Amsterdam staat dat na 2019 kan worden vastgehouden aan 162.000 gereguleerde huurwoningen - wat naar verwachting leidt tot een tekort van 10% - of dat er een nieuw dynamisch evenwicht kan worden vastgelegd dat past bij de woningbehoefte 2025.  Daarnaast is er in de Samenwerkingsafspraken en Uitvoeringsovereenkomst Verkoop Sociale Huurwoningen opgenomen dat de corporaties ervoor zorgen dat er ten minste 47.000 woningen in het geheel van de stadsdelen Centrum en Zuid en de gebieden Oud West, Oostelijk Havengebied, Overhoeks en Houthavens in hun bezit blijven. 

Maak afspraken over het aantal te verkopen of te liberaliseren corporatiewoningen [bestaand]

Beschrijving
De gemeente kan met de corporaties afspraken maken over het aantal te verkopen of te liberaliseren woningen. Er zijn verschillende afwegingen mogelijk om woningen in het gereguleerde segment te houden of deze te verkopen of te liberaliseren. De positieve en negatieve effecten daarvan zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 9.4 – Positieve en negatieve effecten van het meer of minder verkopen of liberaliseren van woningen
 Positief effectNegatief effect
Minder woningen verkopen of liberaliserenMeer betaalbare woningen blijven beschikbaar voor de primaire doelgroep.In specifieke gebieden kan het een keuze zijn de sociale voorraad in stand te houden als een gemengde wijk wordt nagestreefd. Minder investeringsmogelijkheden voor corporaties.
Meer woningen verkopen of liberaliserenMeer woningen beschikbaar voor het middensegment.  Gemeente en corporaties moeten wel afspraken maken om dit mogelijk te maken. Bewoners van de woning met een laag of middeninkomen worden in staat gesteld een betaalbare woning te kopen. Corporaties zijn door de verkoop van corporatiewoningen in staat om investeringen te doen in de bestaande voorraad of om nieuwbouwwoningen te realiseren. Gemengde samenstelling van de woningvoorraad in specifieke wijken.Minder betaalbare woningen beschikbaar voor de huishoudens met een lager inkomen.Woningen in de niet gereguleerde woningvoorraad kunnen in een krappe woningmarkt snel in (huur)prijs stijgen. Langere wachttijden door een daling van het aanbod gereguleerde woningen.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam heeft samen met de Huurdersvereniging Amsterdam en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties vastgelegd hoeveel huurwoningen mogen worden verkocht en geliberaliseerd. Voor de periode 2015-2019 geldt dat er gemiddeld per jaar 2.000 woningen mogen worden verkocht en er mogen gemiddeld 1.000 woningen worden geliberaliseerd. De corporaties kunnen tussen deze aantallen schuiven mocht dat gewenst zijn, maar het totaal aantal verkopen en liberalisaties mag gemiddeld niet meer dan 3.000 woningen per jaar zijn. Daarnaast is vastgelegd dat er voor het geheel van de stadsdelen Centrum en Zuid en de gebieden Oud West, Oostelijk Havengebied, Overhoeks en Houthavens een minimum aantal van 47.000 corporatiewoningen gewaarborgd blijft.  Voor wijken waar het aandeel sociale huurwoningen van corporaties lager of gelijk is dan 35% van de woningvoorraad, geldt dat corporaties hun verkopen en liberalisaties in de betreffende gebieden matigen om de menging in die wijken te waarborgen. 

Uit berichtgeving van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties blijkt dat de corporaties de laatste jaren minder sociale huurwoningen verkopen en liberaliseren. Zo zijn in 2016 in totaal 1.664 sociale huurwoningen verkocht – waarvan 1.437 sociale huurwoningen - en 520 geliberaliseerd.  De daling van verkoop van corporatiewoningen zien we overal in de stad, maar het sterkst in de populaire gebieden binnen de ring. Onderstaande figuur geeft een indruk van het aantal verkochte corporatiewoningen – zowel sociale huur als vrije sector - aan particulieren. 

Zet je in om de inkomensgrens voor de sociale woningvoorraad aan te passen [denkbaar]

Beschrijving
Door de EU-regelgeving is het verplicht een inkomensgrens vast te stellen voor huishoudens die in aanmerking komen voor een woning in de gereguleerde voorraad van de woningcorporaties. Toewijzingsgrens sociale huurwoning Het gaat hierbij om groepen huishoudens die moeilijk toegang hebben tot de woningmarkt. Het Rijk zou deze grens ruimer kunnen interpreteren dan nu gebeurt.  De inkomensgrens ligt in 2017 op €36.165. Het verhogen of het verlagen van deze inkomensgrens heeft zowel positieve als negatieve aspecten. Onderstaande tabel geeft daarvan een overzicht.

Tabel 9.5 – Positieve en negatieve effecten van het verlagen of verhogen van de inkomensgrens voor de sociale woningvoorraad
MaatregelPositief effectNegatief effect
Inkomensgrens verlagenMinder huishoudens kunnen aanspraak maken op de bestaande gereguleerde voorraad. Dit leidt tot kortere wachttijden.Grotere groepen huishoudens zullen moeite hebben om een betaalbare woning te vinden.
Inkomensgrens verhogenMiddeninkomens komen (weer) in aanmerking voor een woning in de gereguleerde voorraad. Dit vergroot de kansen op een betaalbare huurwoning voor een grotere groep huishoudens. Een diverse groep huishoudens komt in aanmerking voor gereguleerde huurwoningen. Dit heeft een positief effect op de samenstelling van een gebied.Meer huishoudens moeten aanspraak maken op bestaande gereguleerde voorraad. Dit leidt tot langere wachttijden.
Toewijzingsgrens sociale huurwoning (inkomensgrens)

Het maximale jaarinkomen van een huishouden om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Alleen de huishoudens met een inkomen tot € 36.165 komen in aanmerking voor een sociale huurwoning. Deze grens wordt jaarlijks vastgesteld door het Rijk. 

Deze inkomensgrens moet niet verward worden met de inkomensgrens voor de huurtoeslag (€ 30.175 bij meerpersoonshuishoudens). Er is dus een groep huishoudens die geen recht heeft op huurtoeslag, maar wel in een corporatiewoning mag wonen.

Wat doet Amsterdam? [+]
Het college heeft in juni 2017 een brief gestuurd aan de informateur waarin het college specifiek aandacht vraagt voor het toegankelijk houden van Amsterdam voor huishoudens met een middeninkomen. In deze brief geeft het college als een van de denkrichtingen aan de onderhandelaars mee om de gereguleerde woningvoorraad te benutten voor huishoudens met een laag middeninkomen. Als belangrijk aandachtspunt wordt de schaarste van de sociale huurwoningen genoemd die er nu al is.  De gemeente ziet mogelijkheden om de toewijzingsgrens te verhogen, zodat ook middeninkomens hiervoor in aanmerking kunnen komen. Dit kan ertoe leiden dat de wachtlijsten voor de gereguleerde voorraad verder toenemen. Het voordeel is dat er een meer gevarieerde groep huishoudens aanspraak kan maken op de gereguleerde voorraad. 

Voor het particuliere deel van de gereguleerde voorraad geldt dat de inkomensgrens niet door het Rijk wordt vastgesteld, maar door de gemeente in de huisvestingsverordening. Voor het gereguleerde deel van de particuliere huurwoningen is in de huisvestingsverordening in 2017 een inkomensgrens opgenomen van € 44.360.  Dit betekent dat lage middeninkomens dus wel toegelaten worden tot het gereguleerde deel van de particuliere woningen, maar niet tot het gereguleerde deel van de corporatiewoningen.

Maak afspraken met corporaties over de toewijzing van de vrije sector [bestaand]

Beschrijving
In de prestatieafspraken kunnen corporaties en gemeenten vastleggen op welke manier de corporatiewoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens worden toegewezen aan bijvoorbeeld huishoudens met een middeninkomen. 

Wat doet Amsterdam? [+]
In de samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de gemeente Amsterdam zijn afspraken gemaakt over de zelfstandige huurwoningen die worden verhuurd in de vrije sector: 

  • Ten minste 65% wordt aangeboden in de middensegment huur (< € 971, prijspeil 2015)
  • De gemiddelde huur van de middensegment woningen bedraagt < € 850 (prijspeil 2015)
  • De woningen met middensegment huur worden met voorrang aangeboden aan huishoudens met een laag middeninkomen (tot € 43.786, prijspeil 2015)
Creëer meer ruimte voor corporaties om middensegment huur te realiseren [denkbaar]

Beschrijving
Corporaties zouden meer huurwoningen in het middensegment moeten kunnen realiseren. Dit biedt mogelijkheden om het aanbod van middenhuurwoningen te vergroten. Dit is met name relevant als blijkt dat marktpartijen het bouwen van woningen in dit segment onvoldoende oppakken. De gemeente kan hierover met de corporaties afspraken maken binnen de mogelijkheden die corporaties daartoe hebben. Corporaties worden hierin echter beperkt, vanwege de verplichte scheiding tussen DAEB en niet DAEB activiteiten.

Wat doet Amsterdam? [*]
De gemeente Amsterdam en de corporaties hebben geen afspraken gemaakt om meer woningen voor het middensegment te realiseren. Wel hebben verschillende corporaties en institutionele beleggers een Platform Amsterdam Middenhuur opgericht. De gemeente heeft dit initiatief omarmt. Met dit platform willen de betrokken partijen zich inzetten om de mismatch tussen vraag en aanbod in het middenhuursegment te doorbreken. Afgesproken is dat de woningbeleggers gaan investeren in nieuwbouw en dat de woningcorporaties het aanbod aan middenhuurwoningen zullen verruimen via het omzetten van sociale huurwoningen naar middenhuur om een gevarieerde mix van huurwoningen in buurten te bevorderen.  Een ander doel is het bevorderen van doorstroming vanuit de sociale huursector. Huishoudens die een sociale huurwoning achterlaten krijgen dan voorrang bij de toewijzing van middenhuurwoningen, ook die van institutionele beleggers. 

Plaats alle potentiële middensegment huurwoningen in de niet-DAEB portefeuille [denkbaar]

Beschrijving
De Woningwet 2015 verplicht corporaties tot het opsplitsen van hun woningportefeuille in een DAEB-deel en een niet-DAEB-deel. Het ligt in de lijn van de opvatting van corporaties – het huisvesten van huishoudens met een laag inkomen - om zoveel mogelijk woningen in het DAEB-deel te plaatsen. Het voordeel van het plaatsen van woningen in het DAEB-deel is dat ze kunnen worden gefinancierd met goedkopere, door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw gewaarborgde leningen.DAEB/niet-DAEB Het plaatsen van woningen in het niet-DAEB-deel is weliswaar duurder, maar stelt corporaties in staat om woningen de ene keer in de sociale sector te verhuren en een volgende keer in het middensegment. Nu zijn corporaties alleen verplicht woningen die met een aanvangshuur boven de staatssteungrens worden verhuurd als niet-DAEB aan te merken. Door alle potentiële middensegmenthuurwoningen, vastgesteld op basis van de kwaliteit van de woning, via de WOZ-waarde of met het woningwaarderingsstelsel, in de niet-DAEB-portefeuille te plaatsen, ontstaat er een groot potentieel middensegment.  De gemeente kan de keuze van de corporaties beïnvloeden, doordat zij een zienswijze moet geven over hoe de corporatie omgaat met de verdeling van woningen over het DAEB- en het niet DAEB-deel.

DAEB/niet-DAEB

De Woningwet maakt een onderscheid tussen diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en diensten van niet algemeen economisch belang (niet-DAEB). Voorheen kwam staatssteun terecht bij corporaties die zich behalve met het vergroten van de voorraad sociale huurwoningen ook bezighielden met het ontwikkelen van vrije sector huurwoningen en koopwoningen. De landelijke regelgeving is in navolging van het standpunt van de Europese Commissie over deze staatssteun aangescherpt, omdat de Europese Commissie van mening is dat uitsluitend DAEB-diensten voor staatssteun in aanmerking komen.  Corporaties dienen deze diensten te scheiden en hebben de keuze voor een administratieve scheiding of juridische splitsing. 

Corporaties die deze diensten juridisch hebben gesplitst, zijn vrij in het ondernemen van niet-DAEB-diensten door hun commerciële dochter. Het bouwen van vrije sectorhuur en koopwoningen door een corporatie die de DAEB-diensten administratief heeft gescheiden is alleen mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat de gemeente erachter staat. Dit dient dan te zijn vastgelegd in de gemeentelijke Woonvisie. De gemeente organiseert dan de zogenaamde markttoets. De gemeente maakt de gewenste activiteit openbaar en nodigt marktpartijen uit. Alleen in het geval dat marktpartijen geen interesse hebben of niet geschikt bevonden worden, kan de gemeente een corporatie laten bouwen. Er vindt vervolgens nog een financiële toets plaats. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw controleert of deze activiteit bedrijfseconomisch verantwoord is en formuleert hierover een zienswijze.  Tot besluit dient de Autoriteit Woningcorporaties toestemming te geven. 

Herstructurering van woningbezit op eigen grond mag ook zonder markttoets in het kader van leefbaarheidsopgaven in specifieke gebieden. Het gaat dan om ingrijpende renovatie of om de sloop van DAEB-woningen en de nieuwbouw van niet-DAEB-woningen. Voor woningen op erfpacht, zoals in Amsterdam, mag dit ook, tenzij de herstructuringskosten meer dan gemiddeld € 45.000 per woning bedragen. ,  In deze gevallen is een markttoets noodzakelijk. De markttoets vervalt dus als de herstructurering minder kost dan gemiddeld € 45.000 per woning. 

Onder de DAEB-activiteiten vallen behalve het aanbieden van sociale huurwoningen voor mensen met lagere inkomens ook het beheren van specifiek maatschappelijk vastgoed (zoals woonzorggebouwen of wijkcentra) en het beperkt uitvoeren van leefbaarheidstaken. Er is een maximum gesteld aan de bijdragen van corporaties aan de verbetering van de kwaliteit van gemeenschappelijke voorzieningen in buurten en wijken. Het bedrag aan investeringen gericht op leefbaarheid wil de minister begrenzen tot €125 per woning.  Dat mag echter meer zijn, indien de gemeente hierover afspraken vastlegt met corporaties. 

Wat doet Amsterdam? [*]
De corporaties zijn verplicht een scheiding aan te brengen in de zogenaamde DAEB en niet-DAEB voorraad. De gemeente Amsterdam geeft via een zienswijze het standpunt over de voorgenomen scheiding van de corporaties. De gemeente wilde dat de corporaties de minimale voorraad aan sociale huurwoningen van 162.000 per 2019 volledig in de DAEB-tak zouden plaatsen. De meeste corporaties hebben ervoor gekozen alleen sociale huurwoningen over te brengen naar de niet-DAEB-tak die ook daadwerkelijk worden geliberaliseerd. Andere corporaties kozen voor een vorm waarbij meer sociale woningen in de niet-DAEB portefeuille zijn geplaatst, een zogenaamde liberalisatievijver die niet volledig zal worden geliberaliseerd. De gemeente heeft in haar zienswijze duidelijk gemaakt dat als er per 1 januari 2019 162.000 sociale huurwoningen zijn, ze akkoord kan gaat, mits de Autoriteit Woningcorporaties goedkeuring geeft aan het plaatsen van DAEB woningen in het niet-DAEB deel. Het blijkt dat de Autoriteit wel toestaat dat er sociale huurwoningen in de niet-DAEB-tak zitten, maar niet dat deze bij leegkomst binnen de niet-DAEB-tak sociaal worden verhuurd. De corporaties hebben hier op landelijk niveau protest over aangetekend. De Amsterdamse corporaties beraden zich nu hoe zij hiermee om zullen gaan. 

Ontwikkel als gemeente een eigen organisatie die woningen beheert en verhuurt [denkbaar]

Beschrijving
De gemeente zou ervoor kunnen kiezen om een eigen organisatie op te zetten die zorg draagt voor de realisatie en het behoud van de betaalbare woningvoorraad. Deze organisatie kan verschillende vormen aannemen zoals een corporatie of een coöperatie. Het oprichten van een dergelijke gemeentelijke organisatie is een ingrijpende maatregel.

Wat doet Amsterdam? [*]
Door de gemeenteraad is bij de Voorjaarsnota 2017 een motie aangenomen waarin wordt gevraagd om een nader onderzoek om een dergelijke organisatie op te richten.  In het preadvies geeft het college aan dat het oprichten van een gemeentelijke woningcorporatie een complexe, langdurige en kostbare voorbereiding en forse investeringen vergt, verschillende juridische dilemma’s kent en leidt tot geheel andere verhoudingen tot de corporaties en de markt. Het college lijken andere maatregelen daarom zinvoller, zoals sturingsmogelijkheden vanuit de Woningwet en het stimuleren van wooncoöperaties. Het college is wel bereid te onderzoeken hoe er meer grip is te krijgen op de particuliere voorraad en welke rol coöperaties daarin kunnen spelen. 

Verbeter de kwaliteit van de woningen [bestaand]

Beschrijving
Amsterdam heeft een relatief oude woningvoorraad. Veel woningen zijn daarom gebouwd zonder voorzieningen die tegenwoordig standaard zijn (spouwmuur, isolatie) en zijn daardoor weinig energiezuinig. Door blijvend aandacht te geven aan de kwaliteit van de woningvoorraad blijven woonmilieus aantrekkelijk en wordt achteruitgang van kwaliteit voorkomen. Ook investeren in de kwaliteit van de openbare ruimte is van belang voor de kwaliteit van woonmilieus. In het verleden is renovatie van corporatiewoningen, maar ook particuliere woningverbetering gesubsidieerd; vooral vanuit stadsvernieuwingsmiddelen en later vanuit middelen voor het grote stedenbeleid. Ook is vanuit die middelen geïnvesteerd in de openbare ruimte. Door Rotterdam is voorgesteld om de opbrengsten uit de verhuurderheffing te gebruiken om de kwaliteit van woningen te verbeteren of slechte woningen aan te kopen. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
In juni 2016 is het Programma Woningkwaliteit vastgesteld. Het programma voorziet in uniforme handhaving en aanschrijving van woningen die niet aan de minimale kwaliteitseisen voldoen, in meer informatie over onderhoud, onder andere aan bewoners van koopwoningen en in meer informatie over comfort, ventilatie en veiligheid. In 2019 moet besloten worden of het programma een structureel karakter krijgt.  De gemeente richt zich in de Woonagenda vooral op energiezuinigheid en duurzaamheid. Andere kwaliteitsaspecten komen weinig aan bod. Op 19 april 2017 is de raadscommissie akkoord gegaan met de Bestuursopdracht Ontwikkelbuurten. Het doel van de opdracht is de gemeente de regie te laten nemen in de activiteiten die corporaties en marktpartijen ondernemen in buurten waar nog een kwaliteitsslag in woningen en leefomgeving te maken is. 

Daarnaast stimuleert de gemeente verhuurders en eigenaar-bewoners om te investeren in energiezuinigheid. Uit het Duurzaamheidsfonds verstrekt de gemeente leningen aan duurzame projecten. Ook heeft de gemeente subsidie beschikbaar gesteld om woningen van corporaties aardgasloos te maken. Het streven is 1.000 nul op de meter-woningen in 2020. Met de corporaties is afgesproken dat er voor 2020 zeker 10.000 renovaties van woningen plaatsvinden waarbij 25.000 zogenaamde labelstappen plaatsvinden. , 

Stimuleer wonen in impopulaire gebieden [bestaand]

Beschrijving
In Amsterdam bestaat de grootste druk op de woningmarkt in de wijken die binnen de ring liggen. Buiten de ring is de druk minder. Door het wonen in de wat minder populaire wijken te stimuleren kan de druk op de woningmarkt in de meest populaire wijken verminderen. Specifieke marketing van bepaalde gebieden kan hiertoe een instrument zijn.

Wat doet Amsterdam? [*]
Amsterdam neemt geen maatregelen om het wonen in minder gewilde wijken te stimuleren. Dit is ook geen doelstelling van de hierboven genoemde Bestuursopdracht Ontwikkelbuurten; het is hoogstens een bijvangst ervan.  In het verleden heeft de gemeente deze maatregel ingezet om het wonen in stadsdeel Zuidoost te bevorderen. Dit bleek toen niet effectief. Op dit moment is het inzetten van deze maatregel volgens de gemeente niet nodig, omdat de woningprijzen ook in Zuidoost stijgen. Dit duidt op een toename van de aantrekkelijkheid van dit gebied.

Woonruimteverdeling

Pas de huisvestingsverordening aan op basis van schaarste [bestaand]

Beschrijving
De Huisvestingswet geeft gemeenten de mogelijkheid om op basis van schaarste te bepalen welke woningen onder de huisvestingsverordening vallen. De wet laat open op welk deel van de woningen schaarste betrekking heeft. Er is in de wet geen prijsgrens opgenomen.De Huisvestingswet De gemeenteraad geeft dus aan voor welk deel van de woningvoorraad de huisvestingsverordening van kracht is. Hoewel de huurtoeslaggrens als prijsgrens voor de hand ligt, kan de prijsgrens ook hoger of lager worden vastgesteld. Ook kan de gemeenteraad specifieke wijken aanwijzen waar schaarste optreedt of bepaalde woningen die geschikt zijn voor bepaalde groepen. Dit biedt mogelijkheden om de woningvoorraad beter te verdelen voor groepen die anders in de knel komen.

Huisvestingswet

Op 1 januari 2015 werd de veranderde Huisvestingswet 2014 van kracht. In deze wet worden regels gesteld over de verdeling van de woonruimte en de samenstelling van de woningvoorraad. Uitgangspunt is dat in een huisvestingsverordening regels worden vastgelegd voor de verdeling van schaarse goedkope woonruimte. Dit betekent dat voor het betrekken van een woning die tot de schaarse goedkope voorraad behoort een huisvestingsvergunning vereist is.

Schaarste
Belangrijk is daarbij artikel 2, waarin staat dat de gemeenteraad slechts gebruik maakt van zijn bevoegdheden op grond van de wet indien dat noodzakelijk is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. Wel kan de gemeenteraad, als geen sprake is van schaarste, op grond van artikel 3 een urgentieregeling opstellen om zo urgent woningzoekenden met voorrang een woning te kunnen toewijzen. De andere artikelen van de wet – met name die over de huisvestingsvergunning en de vergunningen voor splitsing en samenvoeging – blijven dan buiten werking.

Het gaat bij schaarste om de schaarste aan goedkope huurwoningen. Dat betekent dat er geen regels kunnen worden gesteld voor koopwoningen of kavels. Ook kan de gemeente niet via privaatrechtelijke weg aanvullende afspraken opstellen die de werking van de wet doorkruisen. Zelfs in de afspraken met de corporaties mag niets afzonderlijks geregeld zijn over de verdeling van woonruimte. 

In artikel 4 is verder geregeld dat de huisvestingsverordening slechts 4 jaar van kracht kan zijn en dus elke 4 jaar opnieuw moet worden verlengd als dat nodig is.

Inkomenseisen vergunning
De gemeenteraad wijst bepaalde categorieën van woningzoekenden aan die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen (artikel 10). Er is dus aan 2 kanten een verbod: het is verboden om in de verordening aangewezen woonruimte in gebruik te nemen of te geven aan een persoon die niet voor een vergunning in aanmerking komt. Het betekent dat als de prijsgrens voor het werkingsgebied van de verordening zou worden verhoogd, dit ook consequenties kan hebben voor de in de verordening aangewezen categorieën woningzoekenden.

De in de wet gestelde criteria voor het verlenen van de vergunning hebben geen betrekking op het stellen van eisen aan de (minimale) hoogte van het inkomen. Dat is allemaal geregeld in andere wetgeving.

Andere verdelingscriteria
De wet staat uitdrukkelijk toe om in de verordening ook andere toewijzingscriteria op te nemen dan inkomen (artikel 11). Het gaat om criteria voor economische of maatschappelijke gebondenheid en om passendheidscriteria die het mogelijk maken om voorrang te geven aan aangewezen categorieën woningzoekenden voor een bepaalde aard en grootte van de woning. Ook andere rangordecriteria als woonduur en inschrijftijd zijn toegestaan. Wat onder economisch en maatschappelijk gebondenheid moet worden verstaan is uitdrukkelijk geregeld in artikel 14.

Voorrang en urgentie
Van belang is dat bij toewijzing van woonruimte voorrang geven aan bepaalde categorieën woningzoekenden niet hetzelfde is als het urgent verklaren van die categorieën woningzoekenden. Op grond van artikel 12 kan de gemeenteraad bepaalde categorieën woningzoekenden urgent verklaren. Onder urgentie wordt hierbij verstaan dat voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. De wet bepaalt dat als de gemeente een urgentieregeling opstelt, woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang voor personen die hun woning hebben moeten verlaten in verband met relationele problemen of geweld, woningzoekenden die mantelzorg verlenen en vergunninghouders in ieder geval behoren tot de urgent woningzoekenden. Gemeenten kunnen nog andere categorieën woningzoekenden als urgent aanwijzen. In de wet zijn er daarvoor geen restricties.

Mandatering
Op grond van de wet hebben B&W de bevoegdheid tot het verlenen van de vergunning. Zij kunnen die bevoegdheid echter mandateren aan eigenaren of beheerders van woonruimte, dus bijvoorbeeld aan een woningcorporatie (artikel 19).

Splitsen en samenvoegen
Op grond van de wet blijft het mogelijk om splitsings- en/of samenvoegings-vergunningen te eisen als woonruimte door eigenaren wordt gesplitst of samen gevoegd (artikel 21 en 22).

Wat doet Amsterdam? [*]
De gemeente Amsterdam heeft in 2014 een onderzoek uitgevoerd naar de schaarste op de Amsterdamse woningmarkt. De aanleiding hiervoor waren de – vanwege de Huisvestingswet 2014 - noodzakelijk geworden aanpassingen in de Huisvestingsverordening 2015 van de Stadsregio en de gemeentelijke inspraakreactie hierop. Uit het onderzoek blijkt dat op de gehele Amsterdamse woningmarkt sprake is van schaarste. Dit wordt vanuit verschillende invalshoeken beargumenteerd, zoals het rijkshuurbeleid, de inschrijvingsduur en het aantal reacties op een vrijkomende woning, de bevolkingsgroei ten opzichte van de woningvoorraad, de bezettingsgraad van de woningen, het percentage huishoudens dat wil verhuizen, de prijsontwikkeling van de woningen, de ontwikkeling van het aantal woningen in de particuliere huursector en inkomenseisen in de particuliere huurvoorraad.  In de huisvestingsverordening 2016 wordt geconcludeerd dat de woningmarkt van Amsterdam zodanig wordt beheerst door schaarste dat naast beleid voor woonruimteverdeling (de goedkope voorraad) een beleid voor de hele woonruimtevoorraad noodzakelijk is. Bij sturing op woonruimtevoorraad gaat het niet alleen om behoud en samenstelling met het oog op schaarste - zoals het vaststellen van een minimumgrens voor het aantal te behouden woningen in de gereguleerde voorraad -, maar onder behoud en samenstelling valt ook het belang van de leefbaarheid.  De gemeente Amsterdam is van mening dat het onder de vergunningplicht brengen van schaarse woningen niet direct betekent dat de schaarste wordt opgelost. Dit kan er wel toe bijdragen dat de woningen passend verhuurd worden. Het reguleren van de prijs kan wel zorgen dat de schaarste in een bepaald prijssegment verlicht wordt. De gemeente heeft er nu voor gekozen om nieuwbouwwoningen die specifiek voor het middensegment gebouwd worden wel onder de vergunningplicht te brengen, zodat deze woningen ook aan huishoudens met een middeninkomen verhuurd worden. Volgens de gemeente heeft een algemene vergunningplicht (ook voor bestaande bouw) voor middeldure huur geen zin, omdat de kans dan groot is dat verhuurders de woning in het duurdere segment gaan verhuren en woningen in het middeldure segment juist schaars worden. 

In de Huisvestingsverordening Amsterdam zijn verschillende zaken geregeld. Het gaat dan om de regels rondom het verkrijgen van een huisvestingsvergunning, regels voor het bekendmaken, aanbieden en toewijzen van een woning, maar ook regels waarvoor een vergunningplicht geldt als er sprake is van wijzigingen aan de woningvoorraad, zoals het onttrekken, het samenvoegen of splitsen van een woning.

Om in aanmerking te komen voor een huisvestingsvergunning zijn verschillende bepalingen van belang. Zo zijn er bepalingen over het maximale inkomen van een huishouden, regels op basis waarvan een huishouden een urgentieverklaring kan ontvangen en categorieën of doelgroepen die voorrang kunnen krijgen bij het toewijzen van een woning. Ook is vastgelegd hoe de volgorde om in aanmerking te komen voor een woning bepaald wordt, zoals inschrijfduur en loting. Daarnaast gaat het om passendheid, waarbij gekeken wordt naar aard, grootte van het huishouden en huurprijs. Ook relevant is de regel dat bij maximaal 50% van de vrijkomende woningen voorrang wordt gegeven aan huishoudens met een economisch of maatschappelijke binding aan de woningmarktregio.

De huisvestingsverordening is per 2016 vastgesteld. Daarbij is afgesproken dat ieder half jaar wordt bekeken of er aanpassingen noodzakelijk zijn. De meest recente aanpassingen zijn in juli 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De belangrijkste wijziging betrof een sanctioneerbare meldplicht vakantieverhuur.  De meldplicht zorgt voor een beperking van het aantal woningen dat langer dan 60 dagen wordt verhuurd en overtredingen kunnen hierdoor beter worden gehandhaafd.  Daarnaast is er een vergunningplicht opgenomen voor het in gebruik nemen van woonruimte waarvoor in het erfpachtcontract een maximale huurprijs onder de liberalisatiegrens is vastgelegd, conform Motie 929 ‘Stop de blokhokken’. 

Naast datgeen wat al is vastgelegd in de huisvestingsverordening wordt er door het college nog gedacht om andere bepalingen hierin op te nemen. Dit staat in de Woonagenda 2025. Voornemens die daarin zijn opgenomen zijn:

  • Het beëindigen van het lotingssysteem;
  • Vergroten van slaagkansen op een woning voor mindervaliden door het opnemen van een label voor nultredenwoningen;
  • Grote woningen verhuren aan gezinnen;
  • Opnemen van toelatings- en voorrangscriteria voor middeldure huurwoningen;
  • Verlenen van voorrang aan specifieke beroepsgroepen (zorg, onderwijs en politie) bij het toewijzen van woningen.


De bedoeling is om in de Huisvestingsverordening 2018 het lotingssysteem te schrappen, een label voor nultredenwoningen op te nemen en voor gezinnen bij grote woningen een bezettingsnorm of algemene voorrang in te voeren. Het college wil in 2017 onderzoek doen naar de mogelijkheid van toelatings- en voorrangscriteria voor middeldure huurwoningen en een onderzoek naar de mogelijkheid om voorrang te verlenen aan specifieke beroepsgroepen. 

Zet de huisvestingsverordening in om de woningmarkt voor Amsterdammers te beschermen [denkbaar]

Beschrijving
In de huisvestingsverordening zouden mogelijk bepalingen kunnen worden opgenomen waarin is vastgelegd dat woningen alleen aan mensen met een economische of maatschappelijke binding met de stad kunnen worden verhuurd.

De Huisvestingswet geeft gemeenten instrumenten om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. 

Wat doet Amsterdam? [*]
Bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2017 is door de gemeenteraad een motie aangenomen voor het behoud van woningen voor bewoners. In de motie wordt geconstateerd dat in Amsterdam steeds meer woningen worden opgekocht als beleggingsobject met winstoogmerk, hierdoor zou bewoning als primair doel verloren gaan. De motie vraagt om uit te zoeken in welke mate er in Amsterdam sprake is van de verkoop van woningen als beleggingsobject of gebruik anders dan bewoning door de eigenaar en uit te zoeken wat de mogelijkheden zijn voor een vergunningsplicht voor woningen buiten het gereguleerde segment, zodat gestuurd kan worden op de bewoning van deze huizen door eigenaren.  In het preadvies op een vergelijkbare motie geeft het college aan verschillende mogelijkheden nader te onderzoeken. Zo is het college bereid om te onderzoeken in hoeverre er in Amsterdam daadwerkelijk sprake is van het opkopen van woningen als beleggingsobject of gebruik anders dan bewoning door de eigenaar. En kijkt het college naar het toepassen van het criterium lokale of regionale binding in de woonruimteverdeling van sociale huurwoningen tot op maximaal het wettelijk toegestaan niveau. Dit laatste is ook opgenomen in de Woonagenda 2025. Daaruit blijkt dat de gemeente in overleg wil gaan met de regiogemeenten over het instellen van regionale bindingseisen. 

Verruim de toegang tot de sociale huurwoningmarkt naar andere regio’s [denkbaar]

Beschrijving
Om de mogelijkheden voor huishoudens die wachten op een sociale huurwoning te vergroten kan gedacht worden aan het toegankelijk maken van andere regio’s voor deze groep. Dat zou betekenen dat een huishouden dat in Amsterdam op de wachtlijst staat ook in aanmerking kan komen voor een sociale huurwoning in de gemeente Utrecht. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
Amsterdam, als huidig voorzitter van het G4 overleg, neemt het voortouw in de discussie die hierover gevoerd wordt. 

Stel regels vast voor het toewijzen van woningen op grond van de omvang van huishoudens (bestaand)

Beschrijving
In de huisvestingsverordening kunnen regels worden opgenomen voor het toewijzen van woningen op grond van de omvang van het huishouden. Dit is op twee manieren mogelijk. In de verdelingscriteria kan worden opgenomen dat voorrang wordt verleend aan aangewezen categorieën woningzoekenden voor een bepaalde grootte van een woning. Verdergaand is de mogelijkheid om bepaalde huishoudens-categorieën urgent te verklaren als zij naar verhouding een te kleine of te grote woning bewonen.

Wat doet Amsterdam? [+/-]
In de huisvestingsverordening is wel opgenomen dat er bij toewijzing voorrang moet worden verleend aan grote gezinnen. Er is echter niet uitgewerkt – ook niet in de Samenwerkingsafspraken met de corporaties – hoe dit moet gebeuren.

In de Woonagenda 2025 benadrukt de gemeente dat het noodzakelijk is om de schaarse sociale huurvoorraad passend te verhuren aan de huishoudens die deze woningen het hardst nodig hebben. De gemeente beperkt zich niet tot het inkomen in relatie tot de huurprijs, maar benoemt ook de huishoudsamenstelling in relatie tot de woninggrootte. De gemeente vindt het belangrijk dat grote woningen ook consequent verhuurd worden aan gezinnen en niet zoals in 2015 veel gebeurde aan alleenstaanden of stellen. Om dit te realiseren wil de gemeente per 2018 een bezettingsnorm of algemene voorrang voor gezinnen op grote woningen invoeren.  De gemeente heeft een voorstel voor wijziging van de huisvestingsverordening opgesteld. In deze gewijzigde huisvestingsverordening is een voorrangsregeling opgenomen voor huishoudens met drie of meer minderjarige kinderen, waarbij deze gezinnen voorrang krijgen op woonruimte van minimaal 70m² met vier of meer kamers. Daarnaast komen eerst huishoudens met één of twee minderjarige kinderen in aanmerking voor kleinere meerkamerwoningen (woningen met drie kamers en minimaal 60m²). Op dit voorstel voor wijziging was het tot 20 oktober 2017 mogelijk een inspraakreactie in te dienen.  De gemeenteraad moet hier nog een besluit over nemen.

Stel regels vast voor het splitsen van woningen [bestaand]

Beschrijving
In artikel 22 van de Huisvestingswet is opgenomen dat de gemeenteraad een categorie gebouwen en specifieke wijken kan aanwijzen waar alleen woningen gesplitst mogen worden waarvoor een vergunning is verleend. De gemeente kan dus ofwel het splitsen van woningen geheel vrijlaten of regels opstellen waarbij onder voorwaarden een vergunning wordt verleend. Door de splitsingsregels te versoepelen wordt het mogelijk om van grote woningen meerdere (kleine) woningen te maken. Dit vergroot het woningaanbod.

Tabel 9.6 – Positieve en negatieve effecten van het vrijlaten of reguleren van het splitsen van woningen
MaatregelPositief effectNegatief effect
Splitsing vrijlatenAantal woningen in de woningvoorraad neemt toeMeer kleine woningen toegevoegd aan de woningvoorraad
Splitsing regulerenGrotere woningen blijven aanwezig in de woningvoorraadKwaliteit van de woningen blijft gewaarborgdIn specifieke wijken kan meer of minder splitsing worden toegestaanAantal woningen in de woningvoorraad neemt niet toe

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam heeft regels vastgesteld in de huisvestingsverordening over het splitsen van woningen. Door het stellen van regels wil het college sturen op de hoeveelheid splitsingen en de kwaliteit van de gesplitste woningen. Zonder regulering loopt Amsterdam – gezien de krappe woningmarkt – snel het risico dat er veel kleine woningen bijkomen waarvan de huur- of koopprijzen snel te hoog worden.  Het beleid voor het splitsen van woningen op basis van de huisvestingsverordening geldt alleen voor particuliere huurwoningen. Voor het splitsen van corporatiewoningen hebben gemeente en corporaties afspraken gemaakt in de Uitvoeringsovereenkomst verkoop sociale huurwoningen 2015 tot en met 2020 en het Convenant splitsen en verkopen sociale huurwoningen 2011 tot en met 2020. Voor het splitsen van huurwoningen onder de huurtoeslaggrens was een contingent van 19.000 woningen vastgesteld. In 2016 was dit contingent vrijwel volledig benut. Alleen in de stadsdelen West en Oost is er onder voorwaarden nog splitsing mogelijk.  Daarnaast geldt dat voor woningen in de vrije sector ook een splitsingsvergunning verplicht is voor woningen die gebouwd zijn voor 1940. Bij het vastleggen van de grens van 1940 werd aangenomen dat de woningen die na 1940 gebouwd zijn van voldoende kwaliteit zijn om te kunnen splitsen. Om het proces dat behoort bij het splitsen zorgvuldig te laten verlopen is er op initiatief van partijen uit de particuliere sector een Gedragscode splitsen Amsterdam opgesteld. Als er niet voldaan wordt aan de Gedragscode dan zijn er sanctiemogelijkheden. 

Stel regels vast voor het onttrekken en samenvoegen van woningen [bestaand]

Beschrijving
In artikel 21 van de Huisvestingswet is bepaald dat het verboden is om woningen aan de woningvoorraad te onttrekken of samen te voegen zonder vergunning. Ook is het niet mogelijk om woningen van een zelfstandige naar een onzelfstandige woonruimte om te zetten of te verbouwen tot twee of meer woonruimten. Dit geldt voor de categorie gebouwen die in de gemeentelijke huisvestingsverordening daartoe zijn aangewezen en in een specifiek aangewezen gebied liggen. De gemeente kan soepele of strakke regels vaststellen voor het onttrekken en samenvoegen van woningen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de positieve en negatieve effecten.

Tabel 9.7 – Positieve en negatieve effecten van soepele en strakke regels voor het samenvoegen van woningen
MaatregelPositief effectNegatief effect
Soepele regels voor het onttrekken en samenvoegenDoor samenvoeging kunnen meer grote woningen toegevoegd worden aan de woningvoorraadVerkleining van de woningvoorraad Prijsstijging van de woningen door vergroting oppervlakte bij samenvoeging
Strakke regels voor het onttrekken en samenvoegenBehoud of verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraadGeen stijging van het aanbod grotere woningen door samenvoeging

Wat doet Amsterdam? [+]
In de huisvestingsverordening heeft de gemeente Amsterdam regels vastgesteld voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen en het vormen van woningen in de Amsterdamse woningvoorraad.

Van het omzetten van een woning is sprake als een zelfstandige woonruimte wordt omgezet naar een onzelfstandige woonruimte. Dit omzetten is alleen mogelijk in woningen boven de liberalisatiegrens die in de meeste gevallen ook groter zijn en daarmee meer geschikt voor omzetten. 

Het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad kan door sloop van de woningen of door het wijzigen van het gebruik naar een niet-woonfunctie. Bij het bepalen of een onttrekkingsvergunning wordt verleend, wordt de afweging gemaakt tussen het belang van de aanvrager en het belang van de woningvoorraad en/of de leefbaarheid. Voor het maken van deze afweging zijn criteria opgesteld. 

Het uitgangspunt bij samenvoegingen is dat dit in principe niet gewenst is. Door samenvoegen van zelfstandige woonruimte verdwijnen er een of meerdere woningen uit de woningvoorraad en dat vindt de gemeente niet gewenst. In principe wordt een aanvraag voor samenvoegen daarom afgewezen, omdat voor de gemeente het belang van behoud en samenstelling van de voorraad zwaarder weegt dan het belang van de aanvrager. In bepaalde situaties kan samenvoegen echter de samenstelling van de woningvoorraad verbeteren omdat hiermee een betere huisvesting van een krap wonend gezin mogelijk wordt of kan door voorwaarden te stellen aan het inkomen geborgd worden dat de samenvoeging ten goede komt aan de lage inkomens en de lage middeninkomens. 

Stimuleer woningdelen [bestaand]

Beschrijving
Het delen van een woning zorgt ervoor dat verschillende Woningdelen huishoudens over een betaalbare woonruimte kunnen beschikken. Het is een woonvorm die steeds populairder wordt, mogelijk mede vanwege de stijgende woningprijzen en de toename van het aantal alleenstaande huishoudens. De gemeente kan deze trend stimuleren.

Woningdelen

Bij woningdelen  kiezen bewoners er bewust voor samen een woning te delen, zonder dat zij affectief verbonden zijn of een gezin vormen. Woningdelen kent verschillende vormen, zoals: woongroepen, friends contracten, gemeenschappelijk wonen, studentenwoning, hospitaverhuur, magic mix, cowonen of kangoeroewoningen. Er bestaat landelijke regelgeving voor verschillende vormen van het delen van een woning, maar deze wordt in een aantal steden aangescherpt met lokale regels. Zo stelt het Bouwbesluit eisen om overbewoning te voorkomen: een woonfunctie mag niet bewoond worden door meer dan één persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte. Daarnaast zijn er verschillende contractvormen mogelijk bij woningdelen: kamergewijze verhuur, woningdelen, onderhuur en gebruik.

Woningdelen kan de lokale woningmarkt en de huurder verschillende voordelen bieden:

- de bestaande woningvoorraad kan effectiever en flexibeler benut worden;
- moeilijk te huisvesten doelgroepen kunnen sneller gehuisvest worden;
- alleenstaande huurders kunnen makkelijker een betaalbare (onzelfstandige) woning vinden;
- een hogere bewonersdichtheid per woning kan bijdragen aan de levendigheid van een stad;
- hulpbehoevenden kunnen samenwonen om elkaar te ondersteunen (bijvoorbeeld ouderen of gehandicapten). Professionele zorgbehoefte en eenzaamheid bij bewoners kan hierdoor afnemen;
- bewoners kunnen blijvend met gelijkgezinden (bijvoorbeeld met dezelfde geloofsovertuiging, etniciteit of duurzaamheidsidealen) samenwonen, ook als huurders vertrekken;

De volgende risico’s kunnen genoemd worden bij woningdelen:

- overbewoning;
- slechte of onveilige woonomstandigheden;
- overlast.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam ziet in woningdelen een mogelijke oplossing voor de woningschaarste. Het Actieplan Woningbouw geeft aan dat het wenselijk is te zoeken naar mogelijkheden om met meer mensen in een woning te kunnen leven, waarbij gekeken moet worden naar de behoefte van woningdelers en dat ook het wooncomfort van omwonenden niet uit het oog wordt verloren.  In februari 2016 is het gemeentelijk beleid voor woningdelen geëvalueerd. Uit deze evaluatie bleek onder meer dat veel woningdelen illegaal plaatsvindt – al zijn de meeste woningdelers zich hiervan niet bewust. Ook bleek dat woningdelen voor bewoners veelal meer noodzaak is dan wens, vanwege het gebrek aan beschikbare woningen wordt gekozen voor woningdelen. Daarnaast kwam naar voren dat de gemeentelijke regels voor woningdelen onvoldoende transparant zijn wat het naleven van de regels en de handhaving daarop moeilijk maakt. Naar aanleiding van deze evaluatie heeft de gemeente de regels op verschillende punten aangepast. En ervoor gekozen de handhaving te intensiveren. Uiterlijk op 1 januari 2019 zal er weer een nieuwe evaluatie beschikbaar zijn van het nieuwe beleid.  Deze regels zijn opgenomen in de huisvestingsverordening die per 1 januari 2017 van kracht is. Bij woningdelen zijn dit regels voor het verlenen van een vergunning bij het omzetten van een zelfstandige woning naar een onzelfstandige woning. Deze regels moeten de negatieve effecten van het woningdelen op de leefbaarheid voorkomen, maar het woningdelen wel blijven toestaan, aangezien het leidt tot een groter woningaanbod. Voor bewoning door drie of meer volwassenen is een vergunning voor omzetting naar onzelfstandige woonruimten noodzakelijk. De speciale regels voor de woongroep zijn komen te vervallen. In de regels wordt een onderscheid gemaakt tussen het omzetten naar maximaal 4 onzelfstandige woonruimten en het omzetten naar maximaal 5 of meer onzelfstandige woonruimten. Op hoofdlijnen zijn er twee voorwaarden: geluidsisolatie en een gezamenlijke verblijfsruimte. Voor de laatste categorie gelden extra voorwaarden. 

In de Samenwerkingsafspraken die de gemeente heeft opgesteld met de Huurdersvereniging Amsterdam en de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over het woningdelen. Partijen vinden woningdelen belangrijk omdat de woningvoorraad daardoor beter benut wordt en de woonlasten kunnen worden verminderd. De afspraken worden geconcretiseerd doordat de corporaties op termijn maximaal 33% van hun vrije sector woningen gelabeld hebben voor woningdelen aan inkomens die behoren tot de doelgroep (inkomen tot € 43.786, prijspeil 2015).  Uit het Jaarbericht 2017 van de AFWC blijkt dat via woningdelen 244 van de 2.050 vrije sectorwoningen zijn verhuurd als friends contract. 

Ook bij marktpartijen zien we in Amsterdam een toenemende interesse voor vormen van woningdelen. Met name het friends concept is hier populair. 

Pak illegaal woninggebruik aan [bestaand]

Beschrijving
Woningen die illegaal gebruikt worden, bijvoorbeeld door vakantieverhuur of drugshandel kunnen door handhaving weer beschikbaar komen als woningen. Ook onrechtmatige bewoning – permante onderverhuur aan personen zonder huisvestingsvergunning – kan door handhaving worden tegen gegaan. Tevens kan op basis van de Leegstandverordening niet gemelde leegstand van een woning door de gemeente worden tegengegaan.

Wat doet Amsterdam? [+]
Het beleid van het college is om streng te handhaven op ongewenst woninggebruik.  De gemeente werkt samen met corporaties en de Makelaarsvereniging Amsterdam in Bureau Zoeklicht bij het aanpakken van woonfraude. Op 2 februari 2016 stuurde de wethouder een brief aan de raadscommissie met daarin informatie over de stand van zaken van de aanpak woonfraude. Er is sprake van een aanzienlijke groei van het aantal meldingen over woonfraude. Zo waren er in 2011 1.012 meldingen en in 2016 2.606. Deze stijging van het aantal meldingen komt door een betere bekendheid van Bureau Zoeklicht en een groei van het aantal woningen dat gebruikt wordt voor toeristische verhuur. Het uiteindelijke doel van de handhaving is om de woning weer beschikbaar te maken voor bewoning. Handhaving gebeurt zowel door de gemeente als door corporaties zelf. In 2016 zijn in totaal 1.249 woningen weer vrijgekomen voor bewoning. 

In de Woonagenda 2025 is specifiek het aanpakken van huisjesmelkers als actiepunt genoemd. Door de schaarste aan woningen is er zoveel vraag naar woningen dat verhuurders mogelijk graag geld willen verdienen aan de verhuur van woningen, waarbij de regels overtreden worden. Voorbeeld hiervan zijn het vragen van woekerhuren, achterstallig onderhoud, intimidatie van huurders of het illegaal splitsen en/of verhuren van woningen. De gemeente heeft verschillende bestuursrechtelijke instrumenten tot haar beschikking om op te treden tegen huisjesmelkers, waaronder last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, een bestuurlijke boete of sluiting. In sommige situaties zijn deze instrumenten niet voldoende. De gemeente wil daarnaast in 2017 de mogelijkheden onderzoeken om gericht bestuurlijke boetes aan huisjesmelkers op te leggen en instrumenten zoals beheerovername, onteigening of strafrechtelijke vervolging in te zetten. 

De gemeente heeft in augustus 2017 een boete opgelegd aan een eigenaar van een woning voor het niet melden van leegstand van de woning. Volgens de wethouder moeten de woningen in Amsterdam bewoond worden en niet leegstaan als gevolg van speculatie. De verwachting is dat deze vorm van woonfraude slechts in enkele tientallen gevallen voor komt. 

Maak afspraken met de buurgemeenten over de sociale woningvoorraad [denkbaar]

Beschrijving
Tot voor kort bestond er een regionale huisvestingsverordening voor de (Stads)regio Amsterdam. De betrokken gemeenten hebben besloten om na het opheffen van de Stadsregio per 1 januari 2016 de regionale huisvestingsverordening in principe over te nemen in hun (nieuwe) gemeentelijke huisvestingsverordening. Hoewel er geen gemeenschappelijke regionale regels meer zijn, zijn de regels in principe nog wel hetzelfde. Een ander vraagstuk is echter de omvang van de gereguleerde woningvoorraad. Deze is in Amsterdam niet alleen absoluut, maar ook relatief veel groter dan in de buurgemeenten. Amsterdam zou afspraken kunnen maken met de buurgemeenten over nieuwbouw in de sociale sector of over het tegengaan van verkoop of liberalisatie van sociale woningen. Hierdoor zouden huishoudens met een laag inkomen minder een beroep hoeven te doen op de sociale woningvoorraad van Amsterdam, waardoor de druk op dit deel van de woningmarkt kan verminderen.

Wat doet Amsterdam? [-]
De gemeente Amsterdam heeft zich ingezet om van de Metropoolregio Amsterdam één woningmarktregio te maken. Dit kan helpen bij het maken van afspraken over bijvoorbeeld de omvang van de sociale woningvoorraad.  In de Actie-Agenda van de Metropoolregio Amsterdam staan verschillende acties genoemd met betrekking tot wonen, zoals alle MRA-gemeenten maken afspraken over afstemming en programmering van woningbouw of alle MRA-gemeenten geven aan welke binnenstedelijke locaties de komende 4 tot 10 jaar beschikbaar komen.  Het doel hiervan is waar mogelijk samen te werken. Echt concrete doelen voor dit overleg zijn er echter niet. 

Huurbescherming

Zet je in voor de ontwikkeling voor een nieuwe vorm van huurbescherming [denkbaar]

Beschrijving
Het idee achter het versoepelen van de huurbescherming is om daarmee te bereiken dat meerdere huishoudens in een passende woning kunnen wonen. Een mogelijkheid is dat huurders een wooncontract krijgen aangeboden waarmee een huishouden niet langer recht heeft op een specifieke woning, maar wel op passend wonen. Dat wil zeggen dat een huishouden met meerdere personen recht heeft op een grotere woning en een alleenstaande op een kleinere woning. Wanneer de omvang van het huishouden of het inkomen in de loop der jaren verandert, bekent dit dat een huurder verplicht wordt een kleiner, duurder, of goedkoper huis te accepteren. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
De gemeente Amsterdam voert geen lobby die moet leiden tot het veranderen van de regels rondom de huurbescherming. In de Woonagenda 2025 laat de gemeente Amsterdam wel zien open te staan voor verandering. De gemeente spreekt over woonarrangementen waarbij huishoudens een andere passende woning krijgen aangeboden wanneer de huishoudenssamenstelling verandert. Het plan is om in 2018 samen met corporaties te onderzoeken of woonarrangementen ingezet kunnen worden. De Amsterdamse corporaties hebben ook ideeën die in deze richting gaan. De corporaties zien als oplossing voor de onevenwichtigheden in het woningaanbod dat de zittende huurders meer in beweging moeten komen. Om dit de bewerkstelligen zouden de verworven rechten van de zittende huurders moeten worden aangepakt.  Ook wordt een dergelijke mogelijkheid ter sprake gebracht door een Amsterdamse corporatie. Voorgesteld wordt om mensen een wooncontract te bieden waarin mensen het recht op een woning behouden, maar als de huishoudenssamenstelling verandert kunnen worden gedwongen bijvoorbeeld in een kleinere woning te gaan wonen.  Dat de visie van de gemeente en de corporaties op elkaar aansluit komt terug in de Samenwerkingsafspraken. Daarin staat dat het van belang is dat sociale huurwoningen niet alleen passend worden toegewezen, maar ook passend worden bewoond. Om dit te waarborgen moet het mogelijk worden om tussentijds (gedurende het huurcontract) te toetsen op de passendheid van het huishouden. Als knelpunt hiervoor wordt aangegeven dat dit wettelijk niet mogelijk is. 

Pas de mogelijkheid voor tijdelijke huurcontracten toe [bestaand]

Beschrijving
Tijdelijke verhuur moet er enerzijds toe leiden dat de passendheid van de huishoudens en het woningaanbod beter op elkaar aansluit en anderzijds moet het de doorstroming bevorderen. De Woningwet biedt Tijdelijke huurcontractende mogelijkheid om tijdelijke huurcontracten op te stellen voor grote gezinnen (acht of meer personen), jongeren, studenten, promovendi, ouderen en gehandicapten. Als de woning leegstaat is tijdelijke verhuur ook mogelijk. Daarnaast is het in sommige gevallen mogelijk de woning voor een korte tijd te verhuren of wanneer de huurder zelf een specifieke periode afwezig is. 

Tijdelijke huurcontracten

Sinds 1 juli 2016 zijn er de volgende mogelijkheden om tijdelijke huurcontracten aan te bieden. Er zijn nieuwe overeenkomsten voor tijdelijke verhuur:

- het contract voor bepaalde tijd met een maximumlooptijd van 2 jaar voor zelfstandige woningen;
- het contract voor bepaalde tijd voor maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woningen (kamers).

Tijdelijke verhuur is voor meer categorieën woningen voor bepaalde doelgroepen mogelijk. Bijvoorbeeld de regeling voor studenten. Zodra de student is afgestudeerd, mag de huur worden opgezegd. Deze regeling geldt ook voor:

- jongeren;
- promovendi;
- grote gezinnen. 


Wat doet Amsterdam? [*]
De gemeente Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de huurdersvereniging Amsterdam hebben in de Samenwerkingsafspraken afgesproken tijdelijke contracten aan te bieden aan jongeren en starters tot 28 jaar. Door hen een tijdelijk contract te bieden kunnen zij de stap naar een zelfstandige woning in Amsterdam zetten en vijf jaar werken aan een vervolgstap. Het doel is een vangnet te bieden voor diegenen die na vijf jaar nog niet zelfstandig de volgende stap kunnen zetten en voldoen aan de criteria voor een sociale huurwoning.  Deze regeling geldt voor maximaal 33% van het reguliere aanbod. De corporaties streven hierbij naar een redelijke verdeling over de stad, waarbij geldt dat binnen de ring de woning maximaal 40 m² mag zijn en buiten de ring 50 m². Deze regeling wordt uiterlijk na vijf jaar geëvalueerd. 

De Woningwet biedt ook nog mogelijkheden om tijdelijke contracten voor andere groepen aan te bieden, zoals voor grote gezinnen, ouderen, gehandicapten en promovendi. Daarvan wordt in Amsterdam geen gebruik gemaakt. De gemeente Amsterdam is voorstander van huurcontracten voor onbepaalde tijd en heeft als standpunt dat huurcontracten met een beperkte duur alleen in specifieke gevallen een oplossing zijn. 

Daarnaast is er op basis van de Leegstandwet de mogelijkheid om met een vergunning tijdelijke huurcontracten aan te bieden. Het blijkt dat de aanvragen voor een leegstandsvergunning sinds 2013 sterk zijn gedaald. Het tijdelijk kunnen verhuren van een woning op grond van de Leegstandwet en daarmee het ontlopen van het huurrecht was vooral ingegeven door de economische crisis. In de huidige situatie is er in Amsterdam geen sprake meer van moeilijk te verkopen woningen. Het college wil daarom aan de minister en de Vereniging Nederlandse Gemeenten het signaal afgeven dat de mogelijkheid voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet voor Amsterdam kan worden geschrapt. 

Stimuleer doorstroming met behoud van huurprijs [bestaand]

Beschrijving
De gemeenten kunnen in de prestatieafspraken vastleggen op welke manier corporaties zich inzetten om de doorstroming te bevorderen. Corporaties kunnen bijvoorbeeld huurders stimuleren te verhuizen naar een woning die meer past bij de omvang van het huishouden of beter bereikbaar is. Om een dergelijke doorstroming te bevorderen blijkt het van belang om de bestaande huurprijs te handhaven. Een huishouden kan anders na verhuizing immers geconfronteerd worden met een sterke huurstijging bij het aangaan van een nieuw huurcontract.

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam hebben in de Samenwerkingsafspraken afgesproken om de regelingen van Groot naar Beter en van Hoog naar Laag te verbeteren. Van beide regelingen werd weinig gebruik gemaakt. De partijen vinden het bieden van een passende woning voor zoveel mogelijk huishoudens zo belangrijk dat zij huishoudens daartoe willen verleiden door drempels zoals de huursprong weg te nemen. Daarnaast doen nu alle Amsterdamse woningcorporaties mee met de regelingen. Het streven is om via beide regelingen ten minste 100 verhuizingen per jaar te realiseren. De nieuwe regelingen zijn van start gegaan op 1 juli 2016. Na 1 juli 2017 wordt gekeken hoeveel gebruik ervan is gemaakt.  De regelingen zijn pas later in het jaar 2016 operationeel geworden. De evaluatie zal eind 2017 worden uitgevoerd. 

Uit de media valt op te maken dat corporaties actief zijn om deze regelingen onder de aandacht te brengen van de huurders. Zo heeft Eigen Haard in januari 2017 1.600 Amsterdamse huurders aangeschreven die een woning huren van meer dan 70 m² en minimaal vijf kamers. Het streven van Eigen Haard was daarbij om hierdoor 50 huishoudens te bereiken die gebruik zouden maken van de regeling van Groot naar Beter.  Een ander voorbeeld zijn de woningruilweken in Amsteldorp geïnitieerd door Ymere en Rochdale. 

Tot 2016 waren de ervaringen met deze regelingen weinig positief en ging het slechts om een handvol huishoudens dat ermee bereikt werd.  Ook in andere gemeenten bleek de regeling niet heel succesvol. 

Financieel

Stel een starterslening in [bestaand]

Beschrijving
De starterslening  kan bijdragen aan het vergroten van de betaalbaarheid van koopwoningen voor starters op de woningmarkt. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden om voor starters een koopwoning bereikbaar te maken. Gedacht kan worden aan het afschaffen van de overdrachtsbelasting, het versoepelen van de inkomensnorm bij het verstrekken van een hypotheek of het mogelijk maken van belastingvrij sparen waardoor starters sneller eigen geld hebben voor de aankoop van hun eerste woning. 

Wat doet Amsterdam? [+/-]
In de Amsterdamse Woonvisie uit 2009 werd aangekondigd dat Amsterdam maximaal 1.200 startersleningen wilde verstrekken aan huishoudens met een inkomen tot twee maal modaal die een (ver)nieuwbouwwoning met een hypotheek van maximaal € 265.000 willen kopen in Amsterdam en een goedkope huurwoning zouden achterlaten.  Deze regeling was tot 2013 van kracht, daarna was er geen geld meer beschikbaar voor een dergelijke regeling. Deze starterslening werd voor 50% gefinancierd door de gemeente Amsterdam en de overige 50% werd bijgedragen door het Rijk. De gemeenteraad heeft een verzoek gedaan om opnieuw een starterslening in te stellen. De mogelijkheden hiervoor worden onderzocht. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden en wenselijkheid van de volgende maatregelen: koopondersteuning (bijvoorbeeld KoopGarant), aanvullende leningen (Amsterdamse Middensegment Hypotheek, Starterslening), ondersteuning woonlasten (startersrentelening, premiekoopgarantregelingen) en woningcoöperaties in de koopsector. 

Geef middeninkomens huursubsidie [denkbaar]

Beschrijving
Om de woningvoorraad voor middeninkomens betaalbaar te houden, kan gedacht worden aan een vorm van huursubsidie gericht op huishoudens met een middeninkomen.

Wat doet Amsterdam? [*]
Het college heeft naar aanleiding van schriftelijke vragen van D66 bekeken of het mogelijk is om voor het middensegment een vorm van huursubsidie beschikbaar te stellen. Het college concludeerde dat er geen kader is om bijstand te verlenen aan gezinnen die een middenhuurwoning willen betrekken. Dit is namelijk een vorm van inkomenspolitiek die de gemeente niet mag voeren. Daarnaast is het grootste risico van deze maatregel volgens het college dat er een prijs opdrijvend effect ontstaat op de huurprijzen. 

Zet je in om de regeling rondom de verhuurderheffing aan te passen [denkbaar]

Beschrijving
De verhuurderheffing is een rijksregeling die corporaties betalen aan het rijk, die is bedoeld om de staatsschuld te verminderen. Na de invoering van de verhuurderheffing hebben de corporaties veelal de huren verhoogd om de verhuurderheffing te kunnen betalen. Volgens de toenmalige minister was dit geen probleem, omdat de huurders vervolgens via de huurtoeslag werden gecompenseerd voor de huurverhoging. De huidige verhuurderheffingVerhuurderheffing ontmoedigt verhuurders om nieuwe sociale huurwoningen te bouwen of om bestaande woningen te renoveren omdat de heffing dan stijgt.  Dit beeld wordt ook bevestigd door een Amsterdamse woningcorporatie die zegt dat de stijging van het jaarresultaat als gevolg van een stijging van de waarde van het vastgoed leidt tot een stijging van de verhuurderheffing en het verminderen van de mogelijkheden om te investeren in nieuwbouw en het verbeteren van de kwaliteit van de woningen.  Er zijn verschillende mogelijkheden om aanpassingen van de verhuurderheffing na te streven. Onderstaande tabel geeft daarvan een overzicht.

Tabel 9.8 - Mogelijke aanpassingen van de verhuurderheffing
MaatregelBeschrijving
Verlagen of afschaffen verhuurderheffing [denkbaar]Het verlagen of afschaffen van de verhuurderheffing moet ervoor zorgen dat corporaties weer meer mogelijkheden krijgen om te investeren in nieuwe woningen of lagere huren te vragen.
Verhuurderheffing inzetten in de regio [denkbaar]Door de inkomsten van de verhuurderheffing te gebruiken voor investeringen in de regio waar de verhuurderheffing vandaan komt kan dit zorgen voor een kwaliteitsimpuls in specifieke wijken. Dit kan bijdragen aan het vergroten van de mogelijkheden voor nieuwbouw en het verbeteren van de kwaliteit van de woningen.
Afschaffen verhuurderheffing voor particuliere verhuurders [denkbaar]Om het voor private investeerders aantrekkelijk te maken te investeren in huurwoningen zou de verhuurderheffing voor deze groep moeten worden afgeschaft. Dit kan zorgen voor meer betaalbare huurwoningen en een verlaging van de huurprijs. Dit draagt bij aan het verbeteren van de betaalbaarheid van het woningaanbod. De verhuurderheffing is zowel van toepassing op woningcorporaties als marktpartijen die huurwoningen onder de liberalisatiegrens aanbieden. Dit zorgt voor gelijkheid tussen deze twee partijen. Volgens het CPB gaat dit echter om meerdere redenen niet op. Sociale verhuurders profiteren namelijk van geborgde kredietfaciliteiten en commerciële verhuurders niet. Daarnaast hanteren gemeenten vaak lagere grondprijzen voor nieuwbouw van sociale huurwoningen door woningcorporaties. Feitelijk is hierdoor sprake van een extra belasting op het verhuren van particuliere huurwoningen in het gereguleerde segment. Dit maakt het voor private investeerders en commerciële verhuurders niet aantrekkelijk om in dit segment te investeren. 
Verhogen [denkbaar]Het verhogen van de verhuurderheffing moet ertoe leiden dat woningcorporaties meer dure huurwoningen verkopen. Het verkopen van huurwoningen kan aan particulieren en beleggers. Dit leidt ertoe dat het aanbod vrije sectorhuur vergroot wordt. 
Verhuurderheffing

Het kabinet vraagt een financiële bijdrage van verhuurders voor het verminderen van de nationale schuld. Dit heet de verhuurderheffing. Verhuurders die meer dan 10 huurwoningen bezitten, betalen een heffing over de WOZ-waarde van de huurwoningen. Het gaat hierbij om huurwoningen waarvan de huur niet hoger is dan € 710,68 per maand (prijspeil 2017). De verhuurderheffing is in 2017 0,536%. Dit tarief loopt op tot 0,593% in 2022. Vanaf 2023 is het tarief 0,567%.

Verhuurders betalen minder verhuurderheffing als ze investeren in:

- Het omvormen van bijvoorbeeld kantoren, scholen of kerken tot woningen;
- Sloop in krimpgebieden;
- Sloop, nieuwbouw of verbouw in Rotterdam-Zuid.

De heffingsvermindering bedraagt maximaal € 15 miljoen per belastingplichtige per jaar. 

Wat doet Amsterdam? [+]
De gemeente kan zelf niet de regelgeving rondom de verhuurderheffing aanpassen. De gemeente kan zich wel inzetten om ervoor te zorgen dat het Rijk deze regeling aanpast.

Tabel 9.9 – Amsterdamse inzet bij het aanpassen van de verhuurderheffing
MaatregelToelichting
Verlagen of afschaffen [+]De gemeente Amsterdam zet zich in voor het verlagen of afschaffen van de verhuurderheffing. Mede in combinatie met onderstaande maatregel.
Inzetten in de stad [+]De gemeente Amsterdam zet in op het aanpassen van de verhuurderheffing. De gemeente richt zich hierbij op de mogelijkheden die de verhuurderheffing biedt voor het verbeteren van de bestaande woningkwaliteit en investeringen in nieuwbouw. De gemeente heeft halverwege 2016 een brief gestuurd aan de commissie Wonen en in cc naar de Kamercommissie voor Wonen en Rijksdienst. De Amsterdamse corporaties betalen in 2017 gezamenlijk € 170 miljoen aan verhuurderheffing en dit loopt op tot € 200 miljoen in 2018. De gemeente zegt dat investeringen van de corporaties in de Amsterdamse woningvoorraad noodzakelijk zijn om de woningen betaalbaar te houden, kwalitatief voldoende, en te verduurzamen.  Daarnaast geeft het college bij de preadvisering op de moties voor de voorjaarsnota 2017 aan dat het college van mening is dat de verhuurderheffing moet worden afgeschaft. Het college vindt dat het geld dat nu naar de verhuurderheffing gaat, beter geïnvesteerd kan worden in de stad. 
Afschaffen voor particuliere verhuurders [+]Amsterdam voert hiervoor lobby bij het Rijk met de andere G4. 
Verhogen [-]Geen inzet van de gemeente Amsterdam

Onevenwichtigheden en instrumenten

In dit hoofdstuk geven we vanuit een aantal invalshoeken een antwoord op de hoofdvraag van het onderzoek, namelijk in welke mate Amsterdam de beschikbare instrumenten en maatregelen benut om de grootste onevenwichtigheden in het woningaanbod te verminderen. We kiezen daarvoor de volgende invalshoeken:

  • We hebben in hoofdstuk 7 de huishoudens die de meeste knelpunten op de woningmarkt ervaren beschreven. Op grond daarvan hebben we de grootste onevenwichtigheden op de woningmarkt benoemd. We vatten dit nog kort samen.
  • In hoofdstuk 8 en 9 hebben we een overzicht gegeven van beschikbare en door Amsterdam ingezette instrumenten. We vatten dit samen en gaan in op de uitkomsten.
  • Een volgende vraag is hoe de onevenwichtigheden worden tegengegaan en op welke wijze de problemen van deze huishoudens kunnen worden verholpen of verminderd door de instrumenten, waarover de gemeente beschikt.
  • Amsterdam benut een aantal instrumenten niet. We stellen de vraag wat de meerwaarde zou kunnen zijn van het alsnog inzetten van deze instrumenten voor het verminderen van de onevenwichtigheden op de woningmarkt.

Wat zijn de belangrijkste onevenwichtigheden?

Op grond van onze analyses van de informatie uit het WiA hebben we in hoofdstuk 7 huishoudens getypeerd bij wie de meeste knelpunten op de woningmarkt zich voordoen. Voor wat betreft de betaalbaarheid gaat het vooral om eenoudergezinnen, jongeren, huishoudens met lage inkomens en huishoudens met een niet-Nederlandse herkomst. Ook huishoudens in het duurdere deel van de sociale sector (vanaf €618) en in het middeldure corporatiesegment hebben vaak problemen met het betalen van de huur. Nogal wat grote gezinnen blijken krap te wonen (in woningen van minder dan 60 m²); veel Amsterdamse huishoudens zouden graag groter wonen, maar die wensen staan niet in verhouding tot het aanbod. Verder lijken de verhuismogelijkheden het laagst bij huishoudens van drie personen of meer, oudere huishoudens en huishoudens met lage inkomens.

Op grond van een analyse van de omvang van de verschillende groepen huishoudens en hun flexibiliteit op de woningmarkt hebben we de volgende typering gemaakt van de belangrijkste onevenwichtigheden en van de huishoudens waarbij de knelpunten zich lijken te concentreren:

  • Stellen met kinderen met een laag of middeninkomen ouder dan 35 jaar
  • Alleenwonenden met een laag inkomen tussen 35 en 65 jaar
  • Eenoudergezinnen met een laag inkomen
  • Grote gezinnen die klein wonen
Infographics met persona's

Wat betekent wonen in Amsterdam voor de vele soorten mensen die de stad huisvest? Iedereen heeft als vanzelfsprekend zijn of haar persoonlijke ervaringen met het zoeken naar een eigen plek. De
Amsterdamse woningmarkt biedt kansen aan de één en is bijzonder lastig te betreden voor de ander. We illustreren de knelpunten aan de hand van vier door ons gekozen fictieve  persona’s in de vorm van infographics. Deze zijn hier te bekijken.

Welke instrumenten zet Amsterdam in?

In hoofdstuk 8 en 9 hebben we een overzicht gegeven van beschikbare instrumenten om onevenwichtigheden op de woningmarkt te verminderen. Hieronder geven we daarvan een overzicht. Op dezelfde wijze als in die hoofdstukken is aangegeven of Amsterdam instrumenten wel inzet (+), gedeeltelijk inzet (+/-), beargumenteerd niet inzet (*) of niet inzet zonder duidelijke argumenten (-).

Tabel 10.1 Overzicht beschikbare instrumenten en inzet door Amsterdam
aandachtsveldaantalingezet door Amsterdam
  ++/-*-
BOUWEN
Ruimtelijk instrumentarium103430
Grondbeleid109010
Locaties44000
Samenwerken43010
Financieel40211
WONEN
Huurprijs85111
Huurtoeslag10100
Woningvoorraad94140
Woonruimteverdeling94221
Huurbescherming31110
Financieel31110

Er zijn in totaal 32 instrumenten om het bouwen van woningen te beïnvloeden en 1 meer voor de bestaande woningvoorraad.

Bij de instrumenten voor de bouw van woningen vormt verwerving en uitgifte van grond via erfpacht het uitgangspunt voor het optreden van de gemeente. Hoewel het actieve verwerven van grond door de gemeente grotendeels is stil gelegd – mede omdat al 80% van de grond in handen van de gemeente is – is het grondbeleid nog altijd actief te noemen. De invloed op wat er gebouwd wordt vindt in het bijzonder plaats door in de grondprijzen te differentiëren, door specifieke voorwaarden in erfpachtcontracten te stellen en door middel van uitgifte in tenders. De grote nadruk op het grondbeleid veroorzaakt dat het ruimtelijk instrumentarium – dat er uiteraard wel is – minder vaak wordt ingezet voor de beïnvloeding van nieuwbouw. Dit vindt alleen in de meer bijzondere gevallen plaats; als de gemeente de grond niet in bezit heeft of bij transformaties. De instrumenten voor de specifieke ontwikkeling van locaties worden benut, alsmede die waarmee samenwerking met marktpartijen wordt bevorderd. Specifieke financiële instrumenten worden door de gemeente daarentegen weinig ingezet: de middensegment hypotheek bestaat niet meer, andere financiële regelingen voor bijvoorbeeld zelfbouwers zijn er niet en een fonds voor sociale woningbouw wordt vanwege de afspraken met de woningcorporaties overbodig geacht. Amsterdam verstrekt wel subsidie voor de bouw van jongeren- of studentenwoningen.

Waar de verantwoordelijkheid voor de inzet van instrumenten bij bouwen voornamelijk bij de gemeente ligt – met uitzondering van de samenwerkingsinstrumenten –is de verantwoordelijkheid voor de instrumenten voor het wonen veel meer gespreid. Alleen voor de instrumenten op het gebied van de woonruimteverdeling ligt de verantwoordelijkheid geheel bij de gemeente. Voor de instrumenten voor de woningvoorraad is dat maar ten dele het geval en voor de huurprijzen en de huurtoeslag ligt de verantwoordelijkheid vooral bij het Rijk en de verhuurders, waaronder de woningcorporaties. De invloed van de gemeente op de huurprijzen kan alleen plaatsvinden door middel van de prestatieafspraken met de corporaties en door middel van lobby naar het Rijk. De gemeente zet zich wel in om het huurbeleid te beïnvloeden, door bijvoorbeeld veranderingen in het woningwaarderingsstelsel en van de liberalisatiegrens ter discussie te stellen. We constateren dat de gemeente geen duidelijke afspraken heeft gemaakt met de corporaties over inkomens-afhankelijke huurstijgingen en naar gebied gedifferentieerd huurbeleid. Amsterdam voert op dit moment geen lobby richting Den Haag om de regeling voor de huurtoeslag aan te passen; in 2015 werd hierover een laatste actie uitgevoerd.

Op het terrein van de woonruimteverdeling is in de afgelopen jaren veel gebeurd. Over de uitwerking van de toewijzing van woningen aan grote gezinnen moeten echter nog besluiten worden genomen. Over de sociale woningvoorraad zijn belangrijke afspraken met de corporaties gemaakt over de omvang ervan. De gemeente heeft met hen geen afspraken gemaakt over de bouw van middeldure huurwoningen, maar dit lijkt te worden ondervangen door de plannen van het Platform Amsterdam Middenhuur. Het lijkt er verder op dat de Autoriteit Woningcorporaties wel toestaat dat er sociale huurwoningen in de niet-DAEB-tak zitten, maar niet dat deze bij leegkomst binnen de niet-DAEB-tak sociaal worden verhuurd. Dit maakt het liberaliseren van deze woningen minder aantrekkelijk. Amsterdam stimuleert het wonen in minder populaire gebieden niet. Ook maakt Amsterdam geen afspraken met de buurgemeenten over de omvang van de sociale voorraad.

Met welke instrumenten kunnen problemen van huishoudens worden aangepakt?

In deze paragraaf gaan we na op welke wijze de problemen van de huishoudens met de meeste knelpunten kunnen worden verholpen of verminderd door de instrumenten, waarover de gemeente beschikt.

Gezinnen met laag of midden inkomen ouder dan 35 jaar

De verhuisbehoefte onder gezinnen met kinderen is relatief groot. Meer dan de helft van deze gezinnen woont al langer dan 10 jaar in de huidige woning. Bij een verhuizing wil 80% in Amsterdam blijven. Ze hebben vooral belangstelling om groter en vrijer te wonen: twee derde wil een woning van minstens 80 m² en een tuin. Twee derde van hen heeft een middeninkomen (tussen de EU-grens en 1,5 maal modaal); een derde een laag inkomen.

Het aanbod van de door deze huishoudens gewenste woningen is echter beperkt en meestal veel te duur. Dit houdt in dat hun verhuiscarrière binnen Amsterdam stokt en ze worden gedwongen naar gemeenten buiten de stad uit te wijken. Als ze niet verhuizen worden ook de doorstromingsmogelijkheden van andere gezinnen belemmerd.

Welke instrumenten kan de gemeente inzetten om de problemen van deze huishoudens te verminderen?

Grondgebonden bouwen in het buitengebied of bestaand groen:
Het beleid van Amsterdam gaat er op dit moment vanuit dat de groei van de stad zal worden bereikt door verdichting en niet door uitbreiding. Grondgebonden bouwen in een uitbreidingsgebied zou dus een wijziging van beleid inhouden. Los van de vraag waar uitbreiding zou kunnen plaatsvinden, is nieuwbouw voor deze groep huishoudens financieel een grote belasting. Een huishouden met een inkomen van 1,5 maal modaal kan maximaal ongeveer €250.000 hypotheek financieren. Uitgaande van een huurquote van 30% kan een zelfde huishouden maximaal ongeveer €875 aan huur opbrengen.

Individuele financiële ondersteuning:
De gemeente kan overwegen om deze groep van huishoudens financieel te ondersteunen om hun verhuiswens te realiseren. Omdat de gemeente geen inkomenspolitiek mag bedrijven, is het aanbieden van leningen in enigerlei vorm de meest voor de hand liggende optie. Dit houdt uiteraard een financieel risico in voor de gemeente.

Afspraken erfpacht middenhuur:
Bij nieuwbouw van middenhuurwoningen voert de gemeente al een beleid om bij erfpachtcontracten afspraken te maken over het aantal jaren dat een bepaalde middenhuur voor de woningen zal gelden en over de verkoop van de woningen. Doorzetten van dit beleid is voor deze groep huishoudens van belang.

Regels toewijzing grote gezinnen:
Een deel van deze huishoudens behoort tot de groep van grote gezinnen. In paragraaf 10.3.4 gaan we daar verder op in.

Alleenwonenden met een laag inkomen tussen 35-65 jaar

Amsterdam telt vele volwassen alleenwonenden, waarvan een groot deel een laag inkomen heeft. Van deze groep woont 60% al langer dan 10 jaar in de huidige woning; voor het overgrote deel is dat een corporatiewoning onder de liberalisatiegrens. De mogelijkheden tot verhuizing voor deze groep zijn beperkt. Kopen is voor hen niet haalbaar en de huren in de particuliere en vrije sector zijn onzeker en vaak te hoog. De gereguleerde huurwoningvoorraad is dus enige mogelijkheid. Maar deze groep wil niet terug naar een studentenwoning of een andere heel kleine woning. Alleenwonenden lijken gedwongen tot het opbouwen van een grote inschrijfduur en lang wachten.

Welke instrumenten kan de gemeente inzetten om de problemen van deze huishoudens te verminderen?

Gereguleerde voorraad vergroten:
Het enige instrument waar deze groep woningzoekenden baat bij lijkt te hebben is – gegeven de beperkte doorstroming - vergroting van het aanbod in de gereguleerde woningvoorraad. Het aanbod van vrijkomende woningen in deze sector is echter in de afgelopen jaren steeds verder verminderd. Vergroting daarvan zal moeten plaatsvinden door nieuwbouw, door de doorstroming in deze voorraad te vergroten en door ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk woningen aan de voorraad worden onttrokken. Het verder aanscherpen van de handhaving van vakantieverblijven of van illegale of onrechtmatige bewoning is dus van belang. Hetzelfde geldt voor het voorkomen van het onttrekken van particuliere woningen aan de gereguleerde voorraad. Ook het verminderen van het reguliere aanbod door een toename van het aantal urgenten of het aantal verlote woningen is niet in het belang van deze groep.

Eenoudergezinnen met laag inkomen

Veel eenoudergezinnen zijn door een moeilijke periode heen gegaan. Hun inkomenssituatie is vaak nog weinig stabiel: velen zijn afhankelijk van een uitkering of alimentatie. Door hun lage inkomen zijn ze aangewezen op sociale huurwoningen. Vanwege de kinderen willen ze zeker drie kamers in de woning, hoewel de woning niet heel groot hoeft te zijn. Maar de voorkeur gaat wel uit naar een huis met tuin. Het aanbod van dergelijke woningen in de sociale huurvoorraad is heel beperkt.

Welke instrumenten kan de gemeente inzetten om de problemen van deze huishoudens te verminderen?

Gereguleerde voorraad vergroten:
Ook deze groep woningzoekenden is vooral gebaat – gegeven de beperkte doorstroming - bij een vergroting van het aanbod in de gereguleerde woningvoorraad. Hierbij zijn dezelfde overwegingen van belang als die hierboven zijn gemaakt bij de groep van alleenwonenden.

Huurkorting minima:
Omdat eenoudergezinnen vaak een minimuminkomen hebben zijn de afspraken die de gemeente, de corporaties en de huurdersvereniging hebben gemaakt over huurkortingen voor hen van betekenis. Uiterlijk per 1 januari 2019 zouden alle huishoudens die meerjarig te maken hebben met een minimuminkomen een huur moeten hebben onder de aftoppingsgrens. De gemeente heeft hiervoor €3,5 miljoen vrijgemaakt uit het armoedebudget. Het is echter de vraag of die huishoudens die juist een stap vooruit willen zetten door een woonwens te realiseren ook profijt hebben van deze regeling.

Gezinnen met drie of meer kinderen die klein wonen

Het gaat om gezinnen met minstens drie kinderen die in een woning van minder dan 60 m² wonen, meestal in een appartement. Ongeveer twee derde van hen heeft een inkomen tot de EU-grens; de rest een middeninkomen of nog meer. Bijna 9 op 10 van deze huishoudens is van niet-westerse afkomst. De verhuisgeneigdheid van deze groep is hoger dan van enig andere. Hun belangrijkste woonwens is groter te wonen en dan het liefst met een tuin. De voorkeur gaat uit naar woningen in de sociale huurvoorraad; kopen is voor de meesten niet haalbaar.

Welke instrumenten kan de gemeente inzetten om de problemen van deze huishoudens te verminderen?

Regels toewijzing grote gezinnen:
Voor de sociale huursector kan de gemeente in de huisvestingsverordening opnemen dat er bij toewijzing voorrang moet worden verleend aan grote gezinnen. Er is in de verordening wel opgenomen dat er bij toewijzing voorrang moet worden verleend aan grote gezinnen, maar niet uitgewerkt hoe dit moet gebeuren. Dit is ook niet vastgelegd in de afspraken met de corporaties. Verder worden grote gezinnen die te klein wonen niet tot de urgente woningzoekenden gerekend. De gemeente vindt het echter wel belangrijk dat grote woningen worden verhuurd aan gezinnen en niet aan alleenstaanden of stellen. In de Woonagenda 2025 geeft de gemeente aan dat het belangrijk is dat grote woningen ook consequent verhuurd worden aan gezinnen en niet zoals in 2015 veel gebeurde aan alleenstaanden of stellen. Daarom wil de gemeente in 2018 een bezettingsnorm of algemene voorrang voor gezinnen op grote woningen invoeren. Inzetten van dit instrument kan de problemen van deze huishoudens op de woningmarkt verminderen.

Grotere woningen bouwen:
Grotere gezinnen zijn gebaat bij het bouwen van meer grote woningen. De nieuwbouw die in de afgelopen jaren is gerealiseerd bestaat voor een groot deel uit kleine woningen, terwijl de Amsterdamse woningvoorraad al erg gedomineerd wordt door dit type woning. Bij een dergelijke verschuiving naar de bouw van grotere woningen spelen een aantal belangrijke problemen rond de financiële belasting van de huishoudens een rol. Wellicht kunnen deze problemen vooral door middel van doorstromingsketens worden aangepakt.

Conclusie

Veel problemen van huishoudens waarbij zich de meeste knelpunten op de woningmarkt voordoen zijn natuurlijk bekend. De gemeente zet zich daarom al langer in om het aanbod van woningen in de gereguleerde voorraad niet verder te laten verminderen of door middel van afspraken bij erfpachtovereenkomsten het aanbod van middenhuurwoningen in stand te houden. Een vraag is of dit beleid (voldoende) succesvol is. Zo neemt het jaarlijkse aanbod in de gereguleerde voorraad nog steeds af en is het de vraag wat de effecten zijn van de erfpachtafspraken voor middenhuurwoningen op de middellange termijn. Het is niet onmogelijk dat met die afspraken een nieuwe categorie van huishoudens wordt geschapen die in de toekomst slechte perspectieven op de woningmarkt hebben, omdat een eventueel verdere verhuizing financieel niet haalbaar of niet interessant is, omdat de stap te groot is.

Bij andere instrumenten ligt de zaak wat anders. Zo had de regelgeving voor grote gezinnen al wat scherper kunnen worden aangezet. Ook zijn er initiatieven over individuele financiële ondersteuning voorstelbaar. Bij het bouwen van meer grotere woningen spelen afwegingen inzake de financiële haalbaarheid maar ook over de vraag of dit niet ten koste zal gaan van het aantal woningen, dat gebouwd wordt. Weer anders ligt het bij de mogelijkheid om grondgebonden te gaan bouwen in het buitengebied of het groen. Dit raakt het bestuurlijke uitgangspunt om de stad te verdichten en niet uit te breiden fundamenteel.

Welke instrumenten zou Amsterdam alsnog kunnen inzetten?

In de hoofdstukken 8 en 9 zijn we nagegaan welke instrumenten de gemeente kan inzetten om de woningmarkt te beïnvloeden en welke ze daadwerkelijk inzet. We constateerden dat de gemeente een aantal instrumenten niet inzet. Bij een behoorlijk aantal instrumenten heeft de gemeente een afgewogen reden om het niet in te zetten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een deel van het ruimtelijk instrumentarium.

In deze paragraaf gaan we in op een aantal instrumenten die de gemeente niet of slechts weinig inzet en waarvoor de gemeente geen of minder duidelijke argumenten geeft om de inzet van het instrument achterwege te laten. Om het overzichtelijker te maken hebben we de betrokken instrumenten geclusterd in de volgende twee groepen:

  • Beïnvloeden van de huurprijzen
  • Individuele financiële regelingen.
Beïnvloeden huurprijzen

De huurprijzen zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de verhuurder binnen de kaders die de landelijke overheid daarvoor stelt. De rol van de gemeente is indirect te noemen, maar de gemeente heeft wel een duidelijk belang bij de ontwikkelingen. Zij zet zich dan ook in om het huurbeleid te beïnvloeden, door bijvoorbeeld veranderingen in het woningwaarderingsstelsel en van de liberalisatiegrens ter discussie te stellen. We constateren dat de gemeente geen duidelijke afspraken heeft gemaakt over inkomensafhankelijke huurstijgingen en naar gebied gedifferentieerd huurbeleid. Verder staat de lobby naar Den Haag om de wettelijke kaders voor de huurtoeslag te beïnvloeden op een laag pitje.

Hoewel de gemeente en de corporaties geen afspraken hebben gemaakt over inkomensafhankelijke huurstijgingen, doen de corporaties dit wel. De stijging van de huurprijs met de toename van het inkomen moet ertoe leiden dat de doorstroming op de huurmarkt verbetert. Goedkoop scheefwonen wordt zo tegengegaan en sociale huurwoningen komen beschikbaar voor de primaire doelgroep. Er is echter geen informatie beschikbaar over het aantal betrokken huurders, waarschijnlijk mede door het gebrek aan afspraken. In welke mate huurders hierdoor verhuizen is niet zo duidelijk. Recent onderzoek lijkt er op te duiden dat voor goedkope scheefwoners met een inkomen van meer dan €40.000 de huurverhoging geen rol speelt in hun verhuisgedrag.  Voor huishoudens met een middeninkomen, die nu in een sociale huurwoning wonen, zijn er in Amsterdam betrekkelijk weinig alternatieven door de stijging van de prijzen van koopwoningen en van de huren in de vrije sector. Bestrijding van goedkope scheefheid kan deze huishoudens dus in problemen brengen. Het is daarom de vraag of het voorlopig ‘gedogen’ van goedkope scheefheid voor hen niet een betere oplossing is.

De gemeente en de corporaties hebben afspraken gemaakt over het aantal aangeboden woningen onder de aftoppingsgrens in gebieden die onder hoge druk staan (Centrum, Zuid, delen van West). Er zijn echter geen afspraken over de stijging van de huren in deze gebieden. Een gedifferentieerde huurprijs kan in specifieke gebieden een betere verdeling van huishoudens naar inkomenssamenstelling tot stand brengen. Dit kan een instrument zijn om goedkope scheefheid in specifieke gebieden te verminderen.

De gemeente Amsterdam zegt in de Woonagenda 2025 dat het systeem van huurtoeslag anders moet worden ingericht. Maar het laatste initiatief dat de gemeente hierover naar Den Haag nam is uit 2015. De gemeente Rotterdam voert wel een lobby om de inkomensgrens voor huurtoeslag voor gezinnen (nu €30.000) te verhogen. Rotterdam doet dit vanwege de betaalbaarheidsproblemen van de huishoudens met een inkomen tussen €30.000 en de EU-grens (€35.000), die aangewezen zijn op de bovenkant van de sociale sector.

Individuele financiële regelingen

In Amsterdam bestaan geen individuele financiële regelingen (meer) voor woningzoekenden, zoals een starterslening, een middensegment hypotheek of, financieringsfaciliteiten voor zelfbouwers. Een starterslening heeft wel bestaan als eenmalige 50/50 regeling met het Rijk, maar na 2013 was hiervoor geen geld meer beschikbaar. Ook bestond tot 2006 de Amsterdamse middensegment hypotheek, maar omdat het Rijk de helft van de kosten van de starterslening voor zijn rekening nam was het aantrekkelijker voor Amsterdam om hierop over te stappen. De corporaties bieden woningen aan met de mogelijkheid om deze te kopen met een vorm van kopersondersteuning, maar de gemeente speelt hierbij geen rol. Een financieringsregeling voor zelfbouwers bestaat niet.Zeker nu veel huishoudens met middeninkomens financiële problemen ondervinden bij het vinden van een betaalbare koopwoning kan individuele financiële ondersteuning een relevant instrument zijn. Een probleem daarbij is dat de gemeente geen inkomenspolitiek mag bedrijven; dat is onlangs nog eens duidelijk geworden naar aanleiding van een raadsverzoek om de mogelijkheden van huursubsidie voor middeninkomens te bekijken. Financiële ondersteuning zal dus waarschijnlijk moeten plaatsvinden in de vorm van leningen. Interessant hierbij is het voorbeeld van de gemeente Haarlem, waar de starterslening nog steeds bestaat. In Haarlem gebruikt de gemeente daarvoor een soort van revolving fund methode: nieuwe leningen kunnen worden verstrekt wanneer de oude (deels) terug betaald zijn. Op dezelfde wijze wil Haarlem ook een financieringsregeling voor zelfbouwers gaan opzetten. Aan dergelijke regelingen zijn uiteraard zekere risico’s voor de gemeente verbonden.

Vergelijking met Nederlandse en internationale steden

Voor dit onderzoek hebben we de situatie van de woningmarkt in Amsterdam vergeleken met die in drie andere Nederlandse steden: Haarlem, Rotterdam en Utrecht en met die in een aantal buitenlandse steden. Het gaat om Stockholm, Kopenhagen, Hamburg, München, Wenen en Londen. Alle uitkomsten van de inventarisatie en typering van mogelijke instrumenten en maatregelen bij deze gemeenten zijn beschreven in deze pdf.

Mening van het burgerpanel

Het burgerpanel koos dit jaar als onderzoeksthema het woningaanbod in Amsterdam. Ter afsluiting van het Publieksonderzoek Evenwichtig Woningaanbod is het burgerpanel een aantal vragen voorgelegd naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek. Het doel hiervan was te inventariseren welke ideeën en meningen leden van het burgerpanel hebben over de keuzes die de gemeente zou moeten maken om invloed uit te oefenen op de woningmarkt. In deze factsheet vatten we de uitkomsten samen.

Onderzoeksverantwoording

Colofon

Rekenkamer Amsterdam 
Directeur:dr. Jan de Ridder
Onderzoekers:drs. John van Leuken (projectleider)
 drs. Daniëlle van der Wiel
 drs. Annemarieke van der Veer

Werkwijze

Het onderzoek bestond uit drie onderdelen die elk zijn uitgevoerd om één of meerdere onderzoeksvragen te beantwoorden (zie hiernaast de volledige onderzoeksopzet).





De onderdelen zijn:

  • Een beschrijving van de grootste onevenwichtigheden resulterend in profielen;
  • Een inventarisatie en typering van mogelijke instrumenten en maatregelen op basis van verkennend onderzoek bij Nederlandse en internationale steden;
  • Een inventarisatie en beschrijving van door het college gehanteerde en niet-gehanteerde instrumenten en maatregelen.

Hieronder volgen per onderzoeksonderdeel de onderzoeksvragen die we hebben beantwoord, de aanpak die we hiertoe hebben gehanteerd en de opbrengst die we hebben genereerd.

Grootste onevenwichtigheden in beeld brengen resulterend in profielen
In het eerste onderzoeksonderdeel gaven we antwoord op de volgende twee onderzoeksvragen:

  • Welke onevenwichtigheden in het woningaanbod nemen we waar op dit moment?
  • Wat zijn de belangrijkste onevenwichtigheden?

De grootste onevenwichtigheden hebben we in beeld gebracht aan de hand van profielen. Dit hebben we gedaan door analyse van bestaande data, waarmee de grootste onevenwichtigheden in het woningaanbod in kaart zijn gebracht. We hebben hiervoor hoofdzakelijk de gegevens gebruikt uit het onderzoek Wonen in Amsterdam (WiA) die zijn verzameld in 2015. Dit heeft geresulteerd in een beschrijving van de onevenwichtigheden die kenmerkend zijn voor de afstemming tussen de vraag (de verhuiswensen van Amsterdammers en mensen die graag in Amsterdam willen wonen) en het vrijkomende woningaanbod in Amsterdam. Deze zijn geïllustreerd in de vorm van fictieve profielen, in zogenaamde persona’s.

Inventarisatie en typering van potentiële instrumenten en maatregelen
Het tweede onderzoeksonderdeel was een inventarisatie en typering van potentiële instrumenten en maatregelen op basis van een verkennend onderzoek bij andere (Nederlandse en buitenlandse) steden. Dit onderdeel heeft antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvraag:

  • Welke instrumenten en maatregelen kunnen worden gebruikt om de onevenwichtigheden in de woningmarkt te verbeteren? Waar grijpen deze op in? Wat kan worden gezegd over de effectiviteit?

We hebben de inventarisatie aangevuld met instrumenten die worden genoemd in (secundaire) literatuur en we schetsen de recente ontwikkelingen in het rijksbeleid om context te geven aan de mogelijkheden voor het toepassen van deze instrumenten en maatregelen.

We hebben niet alleen naar potentiële instrumenten en maatregelen in de breedte gezocht, maar ook naar die instrumenten en maatregelen die zich richten op het oplossen van de vraagstukken die we als grootste onevenwichtigheden in Amsterdam hebben beoordeeld. Na de verkenning hebben we de gevonden instrumenten en maatregelen gecategoriseerd door ze te verdelen op basis van enkele kenmerken. Door middel van deze categorisering of typering hebben we inzichtelijk gemaakt waar deze instrumenten en maatregelen op ingrijpen, hoe ze dat beogen te doen, en indien mogelijk hebben we aangegeven hoe effectief deze zijn.

Dit heeft geresulteerd in een overzicht van potentiële instrumenten en maatregelen, die bedoeld zijn om onevenwichtigheden aan te pakken.

Inventarisatie toegepaste instrumenten en maatregelen door het college
De overzichten die we in de brede verkenning hebben samengesteld hebben we vervolgens aangevuld met een inventarisatie van de instrumenten en maatregelen die het college in Amsterdam inzet om de grootste onevenwichtigheden aan te pakken. Dit onderdeel was bedoeld om de laatste onderzoeksvraag te beantwoorden:

  • Welke instrumenten en maatregelen past het college toe? Welke niet? Op welke punten grijpen de door het college toegepaste instrumenten en maatregelen in? Op welke punten niet?

Het laatste onderdeel is uitgevoerd door een documentenanalyse en door interviews met zowel betrokken beleidsambtenaren als externe partijen. Het onderdeel is afgesloten met een vergelijking tussen mogelijke instrumenten en maatregelen en feitelijk ingezette instrumenten en maatregelen. Hierna heeft een analyse plaatsgevonden waaruit blijkt in welke mate het college beschikbare instrumenten en maatregelen benut om de grootste onevenwichtigheden in het woningaanbod te verminderen.

Dit heeft geresulteerd in een overzicht van instrumenten en maatregelen die het college inzet om de grootste onevenwichtigheden in het woningaanbod aan te pakken. Dit bood in de afsluitende analytische onderzoeksfase de basis voor een vergelijking, waaruit blijkt wat het college wél en niet doet en op welke punten de gehanteerde maatregelen en instrumenten wél en niet ingrijpen. Zodoende is de centrale onderzoeksvraag beantwoord.

Geïnterviewde personen

Leonie AndriesseBeleidsadviseur Wonen, Gemeente Rotterdam
Hans HolwerdaBeleidsmedewerker Wonen, Gemeente Rotterdam
Cis ApeldoornDirecteur cluster Ruimte & Economie, Gemeente Amsterdam
Gert Jan BakkerMeldpunt ongewenst verhuurgedrag !WOON
Jacqueline van LoonDirecteur-bestuurder !WOON
Eef MeijermanDirecteur-bestuurder !WOON
Henri ZegersTeamleider programma’s en beleidsadvies !WOON
Berend Jan BrijderSenior adviseur Wonen, Gemeente Utrecht
Martine BosHoofd afdeling Regie en Advies RVE Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam
Bas RijpertJuridisch beleidsadviseur erfpacht RVE Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam
Bas StevensCoördinator transformatie RVE Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam
Laura UittenbogaardAdviseur woningmarkt RVE Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam
Richard VermolenProjectleider handhaving RVE Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam
Johan ConijnBuitengewoon hoogleraar Universiteit van Amsterdam, directeur Ortec Finance
Kees DignumTeamcoördinator en onderzoeker RVE Wonen, Gemeente Amsterdam
Martine de GraafBeleidsadviseur Wonen, Gemeente Haarlem
Philomeen HillegeSenior beleidsadviseur Wonen, Gemeente Haarlem
Marieke HoffmanStrategisch adviseur Strategieteam cluster Ruimte & Economie, Gemeente Amsterdam
Ralph PloegerStrategisch adviseur Strategieteam cluster Ruimte & Economie, Gemeente Amsterdam
Gertjan RohaanStrategisch adviseur Strategieteam cluster Ruimte & Economie, Gemeente Amsterdam
Annius HoornstraAdjunct directeur RVE Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam
Pieter KlompIntegraal afdelingshoofd RVE Ruimte en Duurzaamheid, Gemeente Amsterdam
Elly van SluisTeamcoördinator RVE Wonen, Gemeente Amsterdam
Jeroen van der VeerBeleidsadviseur Wonen, Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties
Egbert de VriesDirecteur Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties

Geraadpleegde documenten

Gemeente Amsterdam

Actieplan Middeldure huur 2017-2025

Actieplan Woningbouw 2014-2018, Amsterdam gaat meer woningen bouwen, november 2014

Begroting 2016

Beleid woonruimtevoorraad Amsterdam, 17 november 2015

Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017, 13. Be-leidsregel splitsen particuliere huurwoningen

Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017, 12. Be-leidsregel wijzigen van de woonruimtevoorraad

Brief aan Informateur, Middensegment voor Amsterdam, 6 juni 2017

Brief aan Minister voor Wonen en Rijksdienst, Doorrekening huurtoeslag voor gezinnen, 26 november 2015

Brief aan Raadscommissie Wonen, De toekomst van zelfbouw in Amsterdam, 25 juni 2015

Brief aan Raadscommissie Wonen, Afhandeling toezegging ontwikkelaars die zich niet aan de met de gemeente gemaakte afspraken houden bij bouwprojecten, 22 mei 2017

Brief aan Raadscommissie Wonen, Evaluatie Verhuurderheffing, 3 juni 2016

Brief aan Raadscommissie Ruimtelijke Ordening, Tenders ten behoeve van gebieds- en locatieontwikkeling: het Programma voor 2017 en terugblik op 2016, 10 januari 2017

Coalitieakkoord 2014-2018 – Amsterdam is van iedereen

College van B&W, Nadere beantwoording schriftelijke vragen Van Osselaer en Van Dantzig over middeldure huurwoningen voor gezinnen, 20 december 2016

Evaluatie Amsterdamse Middensegment Hypotheek 2000-2006, februari 2006

Gemeenteraad, Toepassen wet voorkeursrecht tennispark Sloterplas, 19 juli 2017

Gemeenteraad, Motie 460, Motie van raadsleden Moorman, Nuijens en Flentge inzake de Voorjaarsnota 2017 (behoud woningen voor bewoners), 19/20 juli 2017

Gemeenteraad, Motie 476, Motie van het raadslid Groot Wassink inzake gemeentelijke woningcorporatie, 19 juli 2017

Gemeenteraad, Motie, Motie van de leden Moorman en Nuijens inzake de uitwerking van motie 929 van 14 juli 2016 ‘stop de Blokhokken’ (wettelijk puntensysteem voor middenhuur), 10 mei 2017

Gemeenteraad, Schriftelijke vragen, Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Flentge van 8 november 2016 inzake de regeling voor tijdelijke verhuur van koopwoningen, 11 januari 2017

Gemeenteraad, Schriftelijke vragen, Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Van Dantzig en Dijk van 8 februari 2017 inzake maatregelen tegen kleine midden huurwoningen, 7 maart 2017

Gemeenteraad, Evaluatie woningdelen, nr. BD2016-004202, 18 mei 2016

Gemeenteraad, Bestuursopdracht ontwikkelbuurten, nr. BD2017-004325, 19 april 2017

Grond en Ontwikkeling, Afwegingskader Verwervingen, 1 februari 2017

Huisvestingsverordening Amsterdam 2016, geldend vanaf 1 januari 2017

Koers 2025 – Ruimte voor de Stad, april 2016

Metropoolregio Amsterdam, Ruimtelijk-Economische Actieagenda 2016-2020

Nota Parkeernormen Auto 2017, vastgesteld 8 juni 2017

Preadvisering moties en amendementen bij de voorjaarsnota 2017, 30 juni 2017

Programma Woonkwaliteit 2016, april 2016

Raadscommissie Ruimtelijke Ordening, Kennisnemen van afwijken parkeernorm voor nieuwbouwproject "West Beat", gelegen in het Stedelijk Vernieuwingsgebied Lelylaan - Ringzone West, 21 juni 2017

Raadscommissie Wonen, Vaststellen verordening tot wijzigen van de Huisvestingsveror-dening Amsterdam 2016 (o.a. meldplicht), 12 juli 2017

Resultaten handhaving woonfraude 2016, 10 maart 2017

Stadsregio Amsterdam. Eindverslag werkgroep onderbouwen Schaarste, gericht aan de stuurgroep Wonen. Onderbouwing van schaarste ten behoeve van huisvestingsvergunning. 31 oktober 2014.

Strategieteam Ruimte & Economie en Sociaal, Middeninkomens op de Amsterdamse woningmarkt, 22 juni 2016

Strategieteam Ruimte & Economie en Sociaal, Toegang tot de woningmarkt in internationaal perspectief, 22 juni 2016

Strategieteam Ruimte & Economie en Sociaal, Urbanisatie in internationaal perspectief, december 2016

Structuurvisie Amsterdam 2040

Vaststellen van de verordening tot wijziging van de Huisvestingsverordening Amsterdam2016, https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/inspraak/inspraak-hvv/, d.d. 24 oktober 2017

Vaststellen subsidieplafond en Aangepaste Subsidieregeling realisatie jongeren- en stu-dentenhuisvesting 2015-2018, Gemeenteblad 2017 nr. 6479820 , 20 april 2017

Verordening woningonttrekking Stadsregio Amsterdam

Voortgangsrapportage Ruimte voor de Stad 2016

Voorjaarsnota 2017, een gemeentelijke woningcoöperatie in Amsterdam, 19/20 juli 2017

Woonagenda 2025

Woonvisie Amsterdam tot 2020, Wonen in de Metropool, april 2009

https://www.amsterdam.nl/veelgevraagd/?productid=%7BC6FEBF62-7375-43BA-8636-1BF4DB234E08%7D#case_%7B6033484A-57D7-40A5-8BBC-1198E1E56248%7D

https://www.amsterdam.nl/ondernemen/investeren/woningbouw/investeerdersloket/

https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/wonen/woningeigenaren/splitsen/splitsingsbeleid/, d.d. 26 juli 2017

https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/college/individuele-paginas/lau-rens/persberichten/meldplicht/, d.d. 12 juli 2017

Gemeente Amsterdam, AFWC en Huurdersvereniging

Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, Jaarbericht 2017

Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, Jaarbericht 2016

Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, Monitor betaalbare voorraad 2015

Bewonersraad Rochdale, De ongedeelde stad en gemengde wijken, 2 maart 2017

Huurdersvereniging Amsterdam, De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de gemeente Amsterdam, Uitvoeringsovereenkomst Verkoop Sociale Huurwoningen 2015 t/m 2020, mei 2016

Huurdersvereniging Amsterdam, De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de gemeente Amsterdam, Samenwerkingsafspraken, Periode juli 2015 t/m december 2019, 11 juni 2015

Huurdersvereniging Amsterdam, De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de gemeente Amsterdam, Uitwerking Samenwerkingsafspraken, mei 2016

Monitor Samenwerkingsafspraken 2015

Documenten referentiegemeenten

Gemeente Haarlem, Roosemalen & Savelkoul, Ruimtelijk instrumentarium Gemeente Haarlem

Gemeente Haarlem, Informatienota invulling "Versnellen faciliteren ontwikkelingen (woningbouw) en aanjagen bouwproductie", 20 april 2017

Gemeente Haarlem, Doorbouwen aan een thuis - Woonvisie Haarlem 2017-2020

Gemeente Utrecht, Actualisering Woonvisie Utrecht, april 2015

Onderzoek gemeente Amsterdam

OIS, Kerncijfers Amsterdam 2017

OIS, Amsterdam in cijfers 2016

OIS, Bevolkingsprognose 2016

OIS, Wonen in de regio Amsterdam 2015

Schaarstepatronen in de woningvoorraad van stadsregio Amsterdam, 10 november 2014, Kees Dignum en San Yin Kan als bijlage van de Verordening woningonttrekking Stadsregio Amsterdam

Wonen in Amsterdam 2013. Stand van zaken. Gemeente Amsterdam en AFWC

Wonen in Amsterdam 2013. Verhuiswensen. Gemeente Amsterdam en AFWC

Wonen in Amsterdam 2015. Eerste resultaten woningmarkt. Gemeente Amsterdam en AFWC

Extern onderzoek

Abf research Woon 2015. Rapport Wonen in Beweging

ASRE. Middeninkomens en het middensegment. De ontbrekende schakel op de woningmarkt. Frans Schilder en Johan Conijn

Centraal Planbureau, Policy brief. De positie van de middeninkomens op de woningmarkt. 2016/13. Stefan Groot, Jan Möhlmann en Arjan Lejour

Centraal Planbureau, Verklein de verschillen in woonsubsidies, 15 november 2016

International Social Housing Festival 2017, Presentatie Fenna Bastiaansen, stagiaire bij AFWC, 19 juni 2017

Kantar TNS in opdracht van ING in Binnenlands Bestuur, 30 augustus 2017

Lokale Monitor Wonen, Betaalbaarheid. Waarstaatjegemeente.nl

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Woon 2015, cijfers over wonen en bouwen

NIDI, J. de Beer, P. E. Kamper en N. van der Gaag, Vergelijking van de bevolkingsprognoses voor de vier grote steden, www.nidi.nl/nidi-webart-2016-01

Planbureau voor de Leefomgeving, Perspectieven voor het middensegment van de woningmarkt – Verkenning naar de mogelijkheden ter bevordering van het aanbod, januari 2017

Platform31, Huren met korting - Evaluatie pilot Flexibel Huren voor middeninkomens in Amsterdam, maart 2017

Rigo Research en Advies, Woonlastenonderzoek, onder meer rapportages woonlasten Tilburg en Breda

Externe bronnen

AEDES, Woningwet in de Praktijk – Passend toewijzen, 24 januari 2017

AEDES, Woningwet in de praktijk - de hoofdpunten, oktober 2016

AEDES, Toelichting bij de nieuwe Huisvestingswet gepubliceerd, 20 november 2014, gedownload op 19 juli 2017

Belastingdienst, Toeslagen, Berekening huurtoeslag 2017, december 2016

Gebiedsontwikkeling.nu, https://www.gebiedsontwikkeling.nu/artikelen/nieuwe-woningwet-per-1-juli-en-nu/

Kenniscentrum Europa Decentraal, https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/grondtransacties/

Maartje Martens, Nieuwe woningmarktbubbel met nieuwe risico’s door opkomst buy-to-let, www.mejudice.nl, 27 oktober 2016

Platform Amsterdam Middenhuur, http://pamwonen.nl

Platform31, http://www.platform31.nl/wat-we-doen/programmas/wonen-en-wijken/wooncooperatie/de-wooncooperatie, d.d. 21 juni 2017

Platform31, https://www.platform31.nl/wat-we-doen/kennisdossiers/kennisdossier-woningmarkt/woningdelen, 14 juli 2017

Platform31, Handreiking Passend Toewijzen, september 2015

Prestatieafspraken, http://prestatieafspraken.nl/nieuws/btiv-en-woningwet/

Provincie Noord-Holland, zelfbouw subsidies, https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Bouwen_wonen/Projecten/Zelfbouw_Noord_Holland/Subsidies

Provincie Noord-Holland, https://www.plancapaciteit.nl/

SAB Adviesgroep, http://www.bestemmingsplan.nl/Bestemmingsplan/Inhoud_bestemmingsplan.html

VNG, Factsheet ruimtelijke ordening, https://vng.nl/producten-diensten/publicaties/factsheets/factsheet-ruimtelijke-ordening

VNG, Handreiking grondbeleid voor raadsleden, 9 december 2013

VNG, Grondprijsbeleid, http://wonen.vng.nl/grondprijsbeleid

Woonbond, https://www.woonbond.nl/beleid-belangen/huurtoeslag/normen-en-grenzen-huurtoeslag

Woonbond, https://www.woonbond.nl/nieuws/blok-komt-nieuw-huurbeleid

Rijkswetgeving

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/woningcorporaties/afspraken-woningcorporaties-gemeenten-huurders

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurwoning/inhoud/verhuurderheffing, gedownload d.d. 14 juni 2017

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurprijs-en-puntentelling

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurprijs-en-puntentelling/vraag-en-antwoord/maximale-huurprijs-zelfstandige-woning

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurverhoging/vraag-en-antwoord/verschil-sociale-huurwoning-woning-vrije-sector

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurverhoging/vraag-en-antwoord/maximale-huurverhoging

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurverhoging/vraag-en-antwoord/huursom-stijging-woningcorporaties

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurverhoging/vraag-en-antwoord/huurliberalisatiegrens

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tijdelijk-huren/vraag-en-antwoord/welke-mogelijkheden-voor-tijdelijke-verhuur-zijn-er

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tijdelijk-huren/inhoud/meer-ruimte-voor-tijdelijke-huurcontracten

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Handreiking prestatieafspraken. Herziene versie. Samenwerken volgens de Woningwet 2015, versie 12 september 2016

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Kamerbrief Evaluatie en effecten van inkomensafhankelijke huurverhoging, 6 juli 2016

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Factsheet goedkeuring voor niet-daeb-activiteiten

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Samenwerkingstafel middenhuur segment, 14 februari 2017

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, De Wro in het kort, www.infomil.nl

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Uitleg bestemmingsplan, www.infomil.nl

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, VNG & VVG, Handreiking Grondexploitatiewet, SDu Uitgevers, Den Haag, 2008

Memorie van toelichting Wet op de huurtoeslag Kamerstuk 25090 nr. 3, gepubliceerd 13-11-1996

Staatsblad 2016 209, Nota van toelichting, Besluit 27 mei 2016, Wijziging Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, Besluit van 18 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met het aanwijzen van geliberaliseerde woningen voor middenhuur

Woningwet 2015 in vogelvlucht, http://www.woningwet2015.nl/bibliotheek

Media

AT5, Huizen in de stad massaal opgekocht en doorverhuurd aan expats, 19 oktober 2016

Financieel Dagblad, Hypotheekloos kopen verstoort de markt, 3 juli 2017

NRC, Gemeenten moeten korting geven op de grondprijs bij middenhuur, 13 februari 2017

Nul20, Johan Conijn, Verlaag huurprijsgrens en verhoog grens huurregulering, 8 juni 2012

Nul20, Eindelijk: flexibele huren, Tweede verdieping, nr. 63, juli 2012

Nul20, Utrecht geeft voorbeeld met huurkorting, 18 mei 2017

Nul20, Hoog tijd voor beperking van verhuurdersheffing voor investerende corporaties, 12 juni 2017

Nul20, Eigen Haard maakt werk van ‘Van groot naar beter’, Eerste verdieping, nr. 20, maart 2017

Nu.nl, Minder sociale huurwoningen door verhuurderheffing, 9 juni 2016

Nu.nl, Woningmarkt heeft tijdelijke contracten hard nodig, 10 februari 2016

Parool, Deze mensen zoeken (ook) een huis in Amsterdam, 19 juni 2017

Parool, Ideaal van gemengde en ongedeelde stad onder druk, 10 april 2017

Parool, Amsterdams huis is handelswaar geworden voor investeerders, 8 juli 2017

Parool, Gezinnen met jonge kinderen verlaten Amsterdam, 15 juli 2017

Parool, Weer betaalbare nieuwbouw in Noord aan neus van starters voorbij, 12 april 2017

Parool, Experiment in Amsteldorp met woningruil sociale huurders, 16 maart 2017

Parool, Wethouder onderzoekt ingrijpen in koopmarkt, 19 april 2017

Parool, Ideaal van gemengde, ongedeelde stad onder druk, 10 april 2017

Parool, Amsterdam wil ook hogere huurgrens, 11 mei 2017

Parool, Gemeente deelt eerste leegstandsboete ooit uit: 5.000 euro, 1 september 2007

RTL Nieuws, Bouwsparen de oplossing voor starters die een koophuis willen?, 10 maart 2017

Volkskrant, Grote steden onderzoeken of inschrijving voor sociale huurwoning overal kan gelden, 22 september 2017

Volkskrant, Amsterdamse wethouder geeft boete wegens leeg pand, 2 september 2017

Volkskrant, Woningcorporatie versoepel huurbescherming om wachtlijsten te verkorten, 7 juni 2017

Volkskrant, Huis te groot? Verplicht verhuizen, 7 juni 2017