Taakgerichte bekostiging in de jeugdzorg
Literatuuronderzoek

Literatuuronderzoek in het kader van het onderzoek Jeugdhulp in Amsterdam

Toelichting en leeswijzer

Aanleiding en aanpak

Aanleiding

Dit literatuuronderzoek is uitgevoerd als onderdeel van het eerste deelonderzoek van de Rekenkamer Amsterdam naar Jeugdhulp in Amsterdam. Het eerste deelonderzoek is gericht op de inkoop van specialistische jeugdhulp.

Vanaf 1 januari 2015 zijn de Nederlandse gemeenten verantwoordelijk voor de zorg voor de jeugd. Veel gemeenten kiezen ervoor (een deel van) de jeugdhulp in te kopen en door middel van de inkoop bepaalde doelstellingen te bereiken. Zo ook de gemeente Amsterdam. Waar deze gemeente streeft naar het organiseren van een jeugdhulpstelsel dat doelmatig en doeltreffend is, zijn de kosten van en de cliëntaantallen in de jeugdhulp sinds 2015 niet afgenomen, maar opgelopen.

Om de kosten beheersbaar te krijgen, gaat de gemeente Amsterdam de inkoop van de specialistische jeugdhulp per 2021 wijzigen. De gemeente gaat aanbieders financieren door middel van taakgerichte bekostiging, met daarbinnen een lumpsum per aanbieder. Deze bekostigingssystematiek moet, samen met andere keuzes zoals verminderde administratieve lasten, een beperkt aantal aanbieders en gedegen monitoring en sturing leiden tot vereenvoudiging van het stelsel en lagere kosten. In ons onderzoek Jeugdhulp in Amsterdam zijn we nagegaan of het voorgenomen nieuwe inkoopstelsel 2021 een passend antwoord vormt op de problemen in het Amsterdamse jeugdstelsel.

Een van onze onderzoeksactiviteiten was het uitvoeren van een literatuuronderzoek naar taakgerichte bekostiging. Hiermee wilden we inzicht krijgen in de bekostigingssystematiek zelf en hoe deze binnen het jeugddomein gebruikt en ingericht zou moeten worden om te komen tot een zo goed mogelijk resultaat. De resultaten van dit literatuuronderzoek staan in deze publicatie. De resultaten van ons onderzoek naar de Amsterdamse keuzes en inrichting van het inkoopstelsel voor specialistische jeugdhulp maken geen deel uit van deze publicatie, maar staan in ons onderzoeksrapport en bestuurlijk rapport. Deze rapporten staan op de projectpagina van het onderzoek.

Aanpak

We hebben ervoor gekozen ons te beperken tot Nederlandstalige artikelen, onderzoeken, rapporten en gepubliceerde interviews met experts op het gebied van jeugdhulp en taakgerichte bekostiging. We hebben op internet gezocht naar openbaar toegankelijke publicaties door combinaties van de zoekwoorden 'jeugdhulp/jeugdzorg' en 'taakgerichte bekostiging / functiegerichte bekostiging / lumpsum'. Ook hebben we gericht gezocht naar rapportages en onderzoeken op de websites van een aantal instanties die zich met zowel jeugdhulp als de inkoop daarvan bezighouden, zoals de VNG, het Nederlands Jeugdinstituut en het Public Procurement Research Center.

We hebben vijftien schriftelijke bronnen in het literatuuronderzoek meegenomen (zie bijlage). Op basis van deze bronnen hebben we ons een beeld gevormd van taakgerichte bekostiging. We hebben elk van de bronnen doorgenomen. Vervolgens hebben we binnen elke bron tekstfragmenten gecodeerd met behulp van Nvivo. We hebben de volgende codes gebruikt: 'omschrijving taakgerichte bekostiging', 'doelstelling', 'effecten', 'kansen', 'risico's' en 'randvoorwaarden'. Vervolgens hebben we alle tekstfragmenten per code gezamenlijk geanalyseerd om zo te komen tot een nadere beschrijving per gecodeerd onderwerp.

Leeswijzer

In de paragrafen hierna schetsen we op basis van ons literatuuronderzoek een beeld van wat taakgerichte bekostiging in de Nederlandse jeugdhulp inhoudt. Hoofdstuk 2 bevat een korte inleiding over bekostigingsvormen in zijn algemeenheid. Daarna gaan we in op taakgerichte bekostiging en beschrijven we in hoofdstuk 3 wat deze bekostigingsvorm inhoudt en met welk doel deze wordt ingezet. Vervolgens bespreken we de kansen (hoofdstuk 4) en risico's (hoofdstuk 5) die deze bekostigingsmethode met zich meebrengt. We sluiten in hoofdstuk 6 af met de randvoorwaarden die volgens de literatuur geregeld moeten zijn om taakgerichte bekostiging te laten slagen.

Uitkomsten literatuuronderzoek

Keuze voor een bekostigingsvorm

Gemeenten kopen veel van de gedecentraliseerde zorgtaken in, waaronder zorg voor de jeugd. Gemeenten beogen hiermee de landelijk gedeelde visie op het zorglandschap Jeugd te realiseren (beter passende hulpverlening met gelijkblijvende of betere kwaliteit voor minder middelen, integrale hulpverlening, versterken zelfredzaamheid en eigen regie). Bij de inkoop hebben gemeenten meerdere sturingsinstrumenten voorhanden om de kansen van uitbesteding van zorgtaken te benutten en eventuele risico's in te perken. Bekostiging is een van deze instrumenten    en wordt doorgaans beschouwd als het belangrijkste sturingsinstrument. Inzichten vanuit de principaal-agenttheorie bieden de gemeente (principaal) handvatten om met behulp van de bekostigingsstructuur de inspanningen van de zorgaanbieder (agent) te sturen. De keuze voor een bepaalde bekostigingsmethode bepaalt namelijk in grote mate de prikkels die de aanbieders ervaren. 

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen drie hoofdvormen van bekostiging: inspanningsgerichte bekostiging (ook wel P*Q-bekostiging), resultaatgerichte bekostiging (ook wel outputgerichte bekostiging) en taakgerichte bekostiging (ook wel lumpsum. In de literatuur worden ook functiegerichte bekostiging en populatiebekostiging gezien als varianten van taakgerichte bekostiging). 

Elke tijd, plaats en problematiek vraagt om een eigen model qua inkoop, bekostiging en toegang.  Het is daarom van belang te waarborgen dat een bekostigingsvariant aansluit op en past bij de visie op en context van de zorg. Zo is elke bekostigingsvorm meer een bouwsteen in antwoord op een breed organisatorisch transformatievraagstuk dan een oplossing voor een, bijvoorbeeld, administratief probleem.  Onderzoekers waarschuwen dan ook voor het te snel wijzigen van een bekostigingssysteem of inkoopmodel, op basis van druk vanuit bestuur of politiek ingegeven door oplopende tekorten. De uitvoering van de jeugdhulp en de leerprocessen die gaande zijn, lijken het meest gediend te zijn bij een bepaalde politieke, bestuurlijke en ambtelijke stabiliteit (continuïteit in visie, beleidskeuzes, ambtelijke bezetting en samenwerking). Dit geeft de beleids- en uitvoeringspraktijk de ruimte om ingezette leerslagen af te maken en de gekozen visie, inrichting en sturing te optimaliseren. 

De keuze voor een bekostigingsvorm vloeit voort uit een sturingsvisie, de rol die de gemeente zich toedeelt in de transformatie, beleidsdoelen, inrichtingskeuzes en de lokale en regionale context van een gemeente. In de uitvoering stellen verschillende bekostigingsmodellen andere eisen aan de wijze van inkoop, facturatie, sturing en informatievoorziening. 

In het licht van de focus van ons onderzoek - het nieuwe inkoopstelsel voor specialistische jeugdhulp van de gemeente Amsterdam - werken we hierna de inzichten over taakgerichte bekostiging uit die in de literatuur naar voren komen. Inclusief de kansen, risico's en randvoorwaarden die met deze bekostigingsvorm samengaan.

Wat is taakgerichte bekostiging?

In een taakgerichte bekostiging geeft de gemeente voor de uitvoering van zorg en/of ondersteuning een specifieke functie of taak aan een aanbieder. Bijvoorbeeld het ondersteunen van een minimum aantal cliënten of het ondersteunen van alle inwoners in een bepaald gebied. De aanbieder ontvangt hiervoor een vooraf afgesproken vast budget (lumpsum) en heeft daarbinnen de vrijheid om de invulling van de taak vorm te geven. Het budget per aanbieder is gemaximeerd. De vergoeding die wordt betaald is niet afhankelijk van de inzet of van op het niveau van cliënten bereikte resultaten of uitkomsten.

Verantwoording vindt dan ook niet plaats op cliëntniveau.  In taakgerichte bekostiging bepaalt de aanbieder normaalgesproken de toegang.  

Door het inzetten van taakgerichte bekostiging beogen gemeenten voornamelijk kostenbesparingen tot stand te brengen. Een vast budget prikkelt de aanbieder tot kostenbesparingen via terugdringing van zorgvolume. De reductie in zorgvolume moet tot stand komen door innovaties in behandelmethoden en niet door onderinvestering in kwaliteit of afwenteling van (dure) cliënten.  Deze prikkel is gunstig voor zowel aanbieder als gemeente: de aanbieder kan tegen een lagere kostprijs zorg leveren en de gemeente profiteert van de behaalde doelmatigheidswinst waardoor zij in toekomstige jaren het budget voor aanbieders naar beneden kan bijstellen. Een acceptatieplicht voorkomt dat aanbieders dure cliënten kunnen weigeren of afwentelen op andere zorgaanbieders. 

Taakgerichte bekostiging is volgens onderzoekers met name geschikt voor het bekostigen van minder complexe zorgvormen. De keuze voor een geschikte bekostigingsmethode hangt af van de mate waarin de kwaliteit van zorg meetbaar is, en ook van de mate waarin de gemeente op de hoogte is van de kostenstructuur van de aanbieder. Voor minder complexe zorgvormen geldt dat kwaliteitseisen vooraf kunnen worden vastgelegd (in contracten), achteraf getoetst kunnen worden en uitkomsten op kwaliteit (vrijwel) direct toe te schrijven zijn aan de aanbieder.  Daarnaast kan een gemeente voor minder complexe zorgvormen gemakkelijker een goede inschatting maken van de kostenstructuur van de zorgaanbieder (kosten die nodig zijn om een bepaalde kwaliteit te kunnen leveren). Deze kenmerken maken minder complexe zorgvormen geschikt voor taakgerichte bekostiging. Enerzijds omdat het kunnen meten en monitoren van kwaliteit ervoor zorgt dat kostenbesparingen tot stand komen door een reductie van zorgvolume en niet door een onderinvestering in kwaliteit. En anderzijds omdat gemeenten op basis van inzicht in de kostenstructuur een reëel budget kunnen vaststellen.  Volgens inzichten uit de literatuur is taakgerichte bekostiging minder geschikt voor (hoog)complexe zorgvormen, en zorgvormen waarbij het volume laag en onvoorspelbaar is (denk aan bijzondere vormen van behandeling of verblijf), omdat het voor die vormen erg lastig is kwaliteit meetbaar te maken (en mogelijke onderinvestering erop in beeld te krijgen)  en een reëel budget in te schatten. 

Welke kansen biedt taakgerichte bekostiging?

Taakgerichte bekostiging onderscheidt zich van inspanningsgerichte en resultaatgerichte bekostiging doordat bekostiging van en verantwoording over de geleverde zorg niet op cliëntniveau plaatsvinden. Deze kenmerken maken dat de taakgerichte uitvoeringsvariant op papier wordt gezien als beloftevol om belangrijke transformatiedoelen te realiseren. Zoals het reguleren van de omvang van de zorgvraag, het verbeteren van de kwaliteit van dienstverlening en het beheersen van kosten en administratieve lasten.  Hierna bespreken we welke kansen worden toegeschreven en in hoeverre daar bewijs voor is. We spreken hier over kansen, omdat - zo stellen experts - onderzoek vooralsnog geen bewezen effecten laat zien van taakgerichte bekostiging.  

Financiële beheersbaarheid

Taakgerichte bekostiging wordt gezien als een geschikte manier om te komen tot een financieel beheersbaar en voorspelbaar stelsel. Kostenbeheersing wordt in de hand gewerkt door het vooraf vastgestelde bedrag per aanbieder. Ook de uitgangspunten van langdurige samenwerkingsrelaties en gezamenlijke commitment helpen om de zorg betaalbaar te houden.  Onderzoek laat echter geen bewezen kosten-effecten zien van taakgerichte bekostiging en uit praktijkvoorbeelden blijkt dat het hanteren van deze vorm van bekostiging nog altijd kan leiden tot budgetoverschrijdingen.  Budgetplafonds lijken beperkt bij te dragen aan kostenbeheersing.  Belangrijke reden hiervoor is de jeugdhulpplicht voor gemeenten zoals geformuleerd in de Jeugdwet. Gemeenten moeten er rekening mee houden dat rond het bereiken van de plafonds discussies gaan ontstaan met een sterke financiële focus. In urgente situaties zal linksom of rechtsom een route gevonden worden om een cliënt te helpen, soms via bestuurlijke escalaties en onwenselijke rechtszaken. 

Eenvoudig en efficiënt

Taakgerichte bekostiging biedt kansen voor een efficiënte en eenvoudige administratie (met weinig lasten) doordat de zorgvraag niet in detail wordt vastgelegd in een beschikking en zorgtoewijzing aan de zorgaanbieder, en er geen declaratieverkeer plaatsvindt tussen gemeente en zorgaanbieder. Doordat geen (administratieve) koppeling wordt gemaakt tussen de daadwerkelijk geleverde hulp en ondersteuning (volume) en het uit te betalen bedrag, leidt dit tot minder registratie bij de aanbieder(s), minder afstemming tussen de gemeente en de aanbieder(s) waar het gaat om facturatie en minder controles vanuit de gemeente.  Er zijn geen productcodes en er hoeft voor de gemeente geen urenregistratie of informatie op cliëntniveau te worden bijgehouden omdat er niet op cliëntniveau wordt afgerekend of verantwoord.   Dit vermindert de administratieve lasten.

Of een stelsel met taakgerichte bekostiging daadwerkelijk een eenvoudiger stelsel is, hangt af van de keuzes die de gemeente maakt qua verplichte administratie en verantwoordingsinformatie. Ook hangt de beoogde eenvoud af van de omgang met onderaannemers. Als er onderaannemers toegestaan en nodig zijn en de gemeente op afstand staat doordat ze de contractering en financiële afhandeling bij de hoofdonderaanbieder laat, dan is het eerder aannemelijk dat de complexiteit verschuift in plaats van afneemt. Het is van belang om dit vooraf te onderkennen en in beeld te brengen wat de impact hiervan kan zijn, bijvoorbeeld op kosten en ingeschatte overhead. 

Doen wat nodig is

Taakgericht werken biedt de ruimte voor de aanbieders om de uitvoering naar eigen inzicht in de vullen qua duur, frequentie en inzet van ondersteuning. De gemeente bemoeit zich niet met de uitvoering. De gedachte hierachter is dat dit ruimte creëert voor aanbieders om 'te doen wat nodig is' en maatwerk te leveren.  Tegelijkertijd is er geen prikkel tot overproductie omdat aanbieders te maken hebben met een maximumbudget waarbinnen zij hun taak moeten uitvoeren. 

Tegengeluiden stellen dat taakgericht bekostigen alleen leidt tot ‘doen wat nodig is’ als er sprake is van een reëel budget en de behoefte van inwoners past bij het type, de aard en de hoeveelheid van de voorzieningen die aanbieders financieel gezien kunnen leveren. Wanneer het budget te krap is, of cliënten behoefte hebben aan ondersteuning die duurder is dan wat aanbieders kunnen leveren, dan zullen aanbieders niet langer doen wat nodig is, maar wat financieel haalbaar is. Deze beweging is voor gemeenten lastig te monitoren omdat er geen verantwoording plaatsvindt op cliëntniveau en omdat cliënten vaak niet mondig of deskundig genoeg zijn om te weten wat kwalitatief goed is. 

Innovatie en doorontwikkeling

Taakgerichte bekostiging biedt kansen voor aanbieders om doelmatig en slimmer (innovatief) te gaan werken in lijn met de beoogde (transformatie)doelstellingen, wanneer aanbieders vanuit de gemeente hiervoor het vertrouwen, de autonomie en de ruimte krijgen.  Het maximumbudget kan ertoe leiden dat aanbieders nieuwe vormen van hulp of ondersteuning (of zelfs preventie) ontwikkelen die hen helpen om binnen het vaste budget aan een minimum aantal cliënten ondersteuning te bieden. Doordat aanbieders de besteding van het budget zelf kunnen bepalen - binnen de daarvoor gestelde kaders en gegeven taak - creëert taakgerichte bekostiging ruimte voor innovaties. 

Critici stellen dat innovatie niet zomaar van de grond komt; het idee dat taakgerichte bekostiging automatisch zal leiden dat innovatieve aanpakken is niet realistisch. Als de budgetten stevig onder druk staan dan blijft investeren in nieuwe aanpakken lastig.  Innovaties brengen kosten met zich mee. Taakgericht bekostigen leidt alleen tot innovatie als het budget voldoende financiële middelen bevat om het ontwikkelen van innovaties én de nakosten daarvan te bekostigen.  Nakosten zijn datgene wat door een innovatie 'verloren gaat' (denk aan panden die niet langer nodig zijn door succesvolle ambulante behandelingen of ICT-systemen die vervangen (moeten) worden door één ICT-infrastructuur van een gemeente/samenwerkingsverband). Als deze 'nakosten' onvoldoende worden meegenomen, zal dit drukken op de kostprijs van aanbieders waardoor ze óf niet kunnen innoveren óf slechts doen wat financieel haalbaar is. 

Samenwerking en partnerschap

In de taakgerichte bekostiging wordt doorgaans gewerkt met één of een beperkt aantal aanbieders. Door het contracteren van een beperkt aantal aanbieders kan er tijd en ruimte ontstaan om elkaar beter te leren kennen, wat in potentie een basis geeft voor een meer intensieve samenwerking tussen de gemeente en de aanbieders.  Het ontwikkelen van een gedeelde visie  en het organiseren van hoogwaardig contractmanagement, zowel aan de zijde van gemeente als aan de zijde van aanbieder, is belangrijk voor het laten slagen van het partnerschap en het behalen van de doelen van het contract. 

Taakgerichte bekostiging biedt ook kansen voor samenwerking tussen aanbieders. Hier geldt dat taakgericht bekostigen alleen leidt tot (intensieve) samenwerking als het budget voldoende financiële middelen bevat om die samenwerking te bekostigen. Wanneer dit niet het geval is, gaan óf de kosten omhoog, óf komt de samenwerking niet goed van de grond (of een combinatie van beide). 

Welke risico's heeft taakgerichte bekostiging?

We hebben ervoor gekozen om risico's die in de literatuur worden gesignaleerd in te delen naar drie 'typen': risico's voor de cliënt, risico's voor het gemeentelijk zorgsysteem en risico's voor de aanbieders. Risico's hangen met name samen met de lumpsum en het contracteren van een beperkt aantal aanbieders. In de volgende paragrafen bespreken we de risico's en - waar mogelijk - ook de in de literatuur voorgestelde beheersmaatregelen.

Risico's voor de cliënt

Beperking in keuzevrijheid

Keuzevrijheid, zo wordt vaak gesteld, is een instrument om kwaliteit te borgen. Dit werkt alleen wanneer er voldoende aanbieders zijn om uit te kiezen; door het (sterk) verminderen van het aantal aanbieders wordt keuzevrijheid beperkt.  Hier wordt tegenin gebracht dat taakgerichte bekostiging wel ruimte biedt voor keuzevrijheid voor de cliënt, maar zich met name richt op keuze in hulpvormen (aanbod van de aanbieders) en van professionals (hulpverlener).  Dit betekent echter dat de cliënt alleen kan kiezen uit de bij de gecontracteerde aanbieder(s) aanwezige hulpvormen en hulpverleners. Een aanbieder zal geneigd zijn een gewenste keuze die buiten het bestaande aanbod ligt te bemoeilijken, wanneer afwijken hiervan negatief uitpakt voor diens budget. 

Verminderde kwaliteit van zorg

Taakgerichte bekostiging prikkelt gecontracteerde aanbieders om binnen hun vooraf vastgestelde budget te blijven. De aanbieder kan invloed uitoefenen op de mate van budgetuitnutting door ofwel minder cliënten in zorg te nemen, ofwel minder of goedkopere diensten per cliënt te bieden.  De keerzijde hiervan is dat aanbieders te terughoudend worden met de inzet van zorg, met als gevolg dat zij aan te weinig cliënten zorg verlenen of per cliënt te weinig of kwalitatief te beperkte zorg leveren.  

Om het eerste risico tegen te gaan, kan de gemeente ervoor kiezen aanbieders geen zeggenschap te laten hebben over de toegang. En door een aannameplicht en taakstelling over het aantal cliënten op te leggen. Dat kan weigering of afwenteling van cliënten tegengaan.  Tegelijkertijd legt dit het risico op tegenvallers compleet bij de zorgaanbieders.  Hoe meer cliënten toegang krijgen tot jeugdzorg, hoe meer de aanbieder moet leveren binnen diens vastgestelde budget. Maar door de aannameplicht heeft de aanbieder minimale mogelijkheden om daarop te sturen , wat het risico op onderinvestering in kwaliteit in de hand werkt. Daarnaast maakt een aannameplicht het risico op het verlenen van zorg aan te weinig cliënten niet minder reëel. In eerder onderzoek in het zorgdomein hebben we gezien dat met name wanneer de gemeente wachtlijsten toestaat, de kans bestaat dat cliënten wel worden aangenomen en vervolgens op een (interne) wachtlijst belanden (al dan niet met overbruggingszorg).  Wanneer de gemeente geen zicht heeft op (interne) wachtlijsten, speelt dit risico zich geheel buiten het zicht van de gemeente af.

Bij het sluiten van de contracten worden er uiteraard afspraken gemaakt over kwaliteit en inzet.  Het monitoren van deze afspraken kan het tweede risico - dat op onderinvestering in kwaliteit - ondervangen. Door het goed vormgeven van de verantwoording (op basis van geleverde kwaliteit van hulp en ondersteuning) en inrichten van goede terugval-opties wanneer cliënten niet tevreden zijn, kan dit ondervangen worden.  Wel geldt dat gemeenten alleen kunnen monitoren en afrekenen op kwaliteitsaspecten die meetbaar en herleidbaar - en daardoor contracteerbaar - zijn (zie paragraaf 2). Hierdoor hebben aanbieders een prikkel om te bezuinigen op kwaliteitsaspecten die niet of minder goed meetbaar of niet vastgelegd zijn.  Een complicerende factor is dat het budget van de aanbieders vooraf wordt vastgesteld en niet afhankelijk is van het daadwerkelijk geleverde zorgvolume of de waardering van cliënten. Ook is er na gunning van de contracten geen competitie om de cliënt.  Hierdoor zijn er weinig prikkels die gedurende de looptijd van het contract bijdragen aan het leveren van een goede kwaliteit van zorg. 

Toename wachtlijsten

Het instellen van budgetplafonds leidt tot wachtlijsten  wanneer (een deel van) de aanbieders tegen het plafond aanzitten. Wanneer het beperkte aantal gecontracteerde aanbieders zijn geselecteerd op 'het met hun aanbod gezamenlijk afdekken van het zorglandschap', bestaat de kans dat een kind ook niet elders kan worden ondergebracht. Het moet dan lang wachten op een behandeling waardoor de complexiteit van de zorgvraag kan toenemen, en het uiteindelijk meer geld kan gaan kosten de jeugdige te behandelen. 

Zorgen over continuïteit van zorg
Voor cliënten brengt de overgang naar een nieuw inkoopsysteem waarin minder aanbieders worden gecontracteerd spanning met zich mee over de zorgcontinuïteit. Dat is met goede voorlichting, begeleiding en flexibiliteit wel te ondervangen, maar dat vereist veel inspanning van de gemeente. 

Risico's voor het gemeentelijk zorgsysteem

Veranderend zorglandschap

Het bestaande zorglandschap bedient met een pluriform aanbod mensen van allerlei achtergronden en gezindtes en bestaat doorgaans uit een complex netwerk van kleine en grotere aanbieders. Door taakgerichte contractering van een beperkt aantal aanbieders ontstaat het risico dat het zorglandschap sterk verandert doordat het aanbod van bepaalde specialistische zorg, bijvoorbeeld geleverd door kleine aanbieders, verdwijnt.   Dit heeft gevolgen voor de keuzevrijheid van cliënten, maar ook voor beoogde innovatie. Het zijn vaak de kleine en jonge zorgaanbieders die een nieuwe aanpak of benadering bieden. Een eenmaal veranderd zorglandschap is niet eenvoudig omkeerbaar  en maakt de machtspositie van gecontracteerde aanbieders groter (zie ook paragraaf 5.2.2).  Het is belangrijk na te gaan hoe de gemeente met een veranderend zorglandschap en de gevolgen daarvan om wil gaan, en welke afspraken gemaakt kunnen worden om te borgen dat ook in de toekomst een voldoende gevarieerd aanbod blijft bestaan. 

Zachte budgetrestrictie en vendor lock-in

Wanneer er gekozen wordt voor een beperkt aantal aanbieders, zal naarmate deze samenwerking voortduurt een toenemende en wederzijdse afhankelijkheid ontstaan tussen de aanbieders en de gemeente. Dit hoeft op zichzelf geen probleem te zijn zolang iedereen tevreden is over de samenwerking.   

Maar gedurende de contractperiode kunnen aanbieders hun positie (bewust of onbewust) gebruiken. Aanbieders kunnen claimen dat het budget niet toereikend is en de gemeente zal hieraan toegeven en het budget verhogen als zij voor de levering van zorg afhankelijk is van de aanbieder.  Dit wordt een 'zachte budgetrestrictie' genoemd. Door goede monitoring moet de gemeente dit vroegtijdig signaleren en van tevoren al hebben nagedacht hoe zij hiermee om wil gaan. Het risico op een zachte budgetrestrictie speelt met name wanneer de gemeente het benodigde budget op voorhand niet goed kan inschatten. Bij zorgorganisaties die (hoog)complexe hulp verlenen is het door de complexiteit van de hulp doorgaans moeilijker is om een nauwkeurige inschatting te maken van de kosten(structuur) van de organisatie en het benodigde budget. 

Tegen de tijd dat de gemeente zich wil oriënteren op alternatieven - bijvoorbeeld aan het einde van de contractperiode of bij verminderde prestaties - kan blijken dat er niet of nauwelijks beperkte alternatieven voorhanden zijn (zie ook paragraaf 5.2.1).  Er is dan een 'vendor lock-in' ontstaan: een situatie waarin de gemeente afhankelijk wordt van de aanbieders, omdat zij niet in staat is om over te stappen naar andere aanbieder zonder substantiële kosten te maken en/of ongemak te veroorzaken. 

Verslechtering gemeentelijke informatiepositie

Taakgerichte bekostiging brengt een aantal (op elkaar inwerkende en ook deels hiervoor besproken) risico's met zich mee voor de informatiepositie van gemeenten. Omdat deze risico's gezamenlijk invloed hebben op het zicht en de grip van een gemeente op het jeugdstelsel, bespreken we deze hier in samenhang met elkaar.

De gemeente kent een budget toe aan aanbieders; het is aan de aanbieders hoe zij dit budget inzetten. Daardoor vergaren zorgaanbieders veel meer informatie over het benodigde zorgaanbod en de werkelijke zorgkosten dan de gemeente. Dit betekent dat de gemeente minder weet over de inzet, uitnutting, toereikendheid en het resultaat van haar primaire sturingsmiddel (het budget) dan de partijen waarop de gemeente met dit middel wil sturen. Mogelijke gevolgen hiervan hebben we besproken in paragraaf 5.2.2 (zachte budgetrestrictie en vendor lock-in).

Om niet te veel op afstand te komen, zijn het ontwikkelen van gezonde samenwerkingsrelaties en het monitoren van prestaties van belang.  Echter gaat monitoren binnen taakgerichte bekostiging niet gemakkelijk. De gemeente ontvangt geen informatie over de doeleinden waarvoor het budget is ingezet. Hierdoor kunnen aanbieders volhouden dat ze 'doen wat nodig is' , samenwerken en innoveren zonder dat dit voor de gemeente toetsbaar is. Om dit te voorkomen moeten in de contracten goede afspraken worden gemaakt over het hoe en wat van verantwoording. Hier speelt wel een dilemma dat een beoogde administratieve lastenverlichting (deels) teniet wordt gedaan. Wanneer de gemeente er bijvoorbeeld voor kiest om periodieke productieverantwoording en berichtenverkeer op cliëntniveau in te zetten om inzicht te geven in de ontwikkeling van zorgvraag, zorglevering en uitnutting van budgetten , vraagt dit van aanbieders meer registraties.

Meer specifiek is het voor gemeenten lastig om kwaliteit van zorg te bewaken  (zie paragraaf 5.1.2). Tegelijkertijd blijven gemeenten wel financieel en inhoudelijk eindverantwoordelijk. Om te voorkomen dat de zorgverlening aan cliënten een black box wordt, moeten gemeenten zelf goed in contact blijven met cliënten. 

Risico's voor aanbieders

Financiële risico's

In taakgerichte bekostiging worden - door de lumpsum per aanbieders - de financiële risico's gelegd bij de aanbieders.   Dit financiële risico wordt groter naarmate aanbieders geen of beperkte invloed kunnen uitoefenen op het aantal cliënten  of de hoeveelheid dienstverlening. Immers, hoe meer nieuwe cliënten verwezen worden naar de aanbieders en hoe meer diensten per cliënt nodig zijn, hoe meer diensten de aanbieders moeten gaan leveren binnen het vaste budget. Hieruit ontstaat de incentive om het volume, de zwaarte en/of de kwaliteit van dienstverlening te reduceren (binnen de grenzen van het contractueel toelaatbare). Dit kan enerzijds opgevat worden als een positieve prikkel om hulp efficiënt te organiseren. Maar wanneer een gemeente door contractering en monitoring onvoldoende zicht en sturing inregelt op zorgkwaliteit, schuilen hierin ook grote risico's voor de zorgkwaliteit. 

Positie van kleinere zorgaanbieders in het geding

Door taakgerichte bekostiging in combinatie met het verminderen van het aantal aanbieders verdwijnen (met name) kleine zorgaanbieders. Kleine aanbieders die wel blijven bestaan, worden voor hun omzet afhankelijk van hoofdaanbieders.  De relatie tussen hoofdaanbieders en onderaannemers kan als gevolg van de budgetafspraken onder druk komen te staan. Daarbij krijgt de hoofdaanbieder een sterke onderhandelings- of inkooppositie ten opzichte van de onderaannemers en in de context van de bezuinigingen bestaat de kans dat onderaannemers worden uitgeknepen. Bovendien selecteren de hoofdaanbieders zelf vaak een beperkt aantal onderaannemers, waardoor veel kleine zorgaanbieders alsnog volledig verdwijnen in de betreffende regio – of volledig afhankelijk worden van Pgb-financiering. 

Wat zijn randvoorwaarden voor taakgerichte bekostiging?

Er moet - zoals bij elke grote verandering - voldoende tijd zijn om het nieuwe inkoopstelsel in te richten. Het is een enorme operatie die veel aandacht vraagt van alle partijen. Vervolgens is de uitdaging een passende mix te vinden van vormen van sturing, met aandacht voor zowel gedragsprikkels als uitvoeringsaspecten. Want met de keuze voor een bekostigingsmodel alleen, gaan de beleidsdoelen niet bereikt worden.  De uitwerking van het stelsel is dus cruciaal om succesvol te kunnen worden. In de literatuur komen verschillende randvoorwaarden naar voren die alle van invloed zijn op de mate waarin de kansen die taakgerichte bekostiging biedt, werkelijkheid kunnen laten worden.

Partnerschap centraal

Binnen de context van de taakgerichte uitvoering staat het partnerschap nadrukkelijk centraal. Essentieel hierbij is dat het partnerschap vanuit vertrouwen ontstaat en verantwoordelijkheid wordt gedeeld tussen aanbieders en gemeente. Aanbieders krijgen van de gemeente autonomie en ruimte om doelmatig en slimmer te werken, in lijn met de beoogde doelstellingen. Vrijheid voor de aanbieder(s) om een bepaalde taak uit te voeren, vraagt van de gemeente om zich niet bezig te houden met specifieke cliëntsituaties, cliëntaantallen en de bedrijfsvoering van de aanbieder(s). Gemeenten dienen zich te richten op de gezamenlijke doelen en de borging van kwaliteit op basis van regie-informatie. Daarbij verschuift een deel van de regie van de gemeente naar de aanbieder. Het bieden van ruimte hiervoor is een belangrijke voorwaarde om een aantal beloften die taakgericht werken in zich heeft, in de praktijk tot uitdrukking te brengen. 

Partnerschap is al van belang bij aanvang van de samenwerking, in een gedeelde visie op de opgave, in het stellen van de aard en omvang van de taak, en bij de bepaling van het budget. Maar ook wanneer het tegenzit is het van belang dat gemeenten en aanbieders zich vasthouden aan de eerder genomen principebesluiten en gezamenlijk zoeken naar een oplossing. Dit onderstreept tevens dat de taakgerichte uitvoeringsvariant vraagt om een proces van continu leren en verbeteren. 

Overigens wordt in de literatuur ook gesteld dat 'partners' en 'partnerschap' lastige begrippen zijn omdat gemeenten en aanbieders niet in een gelijkwaardige relatie tot elkaar staan. Gemeenten hebben als lokale overheidsinstelling en wetgever het primaat om (financiële) verantwoordelijkheid te nemen bij het zorgen voor hun inwoners. In taakgerichte bekostiging verleggen gemeenten vaak het financiële én inhoudelijk primaat naar de aanbieders.  Maar dit ontslaat hen niet van hun wettelijke eindverantwoordelijkheid. Naast samenwerkingsafspraken dienen organisatorische en juridische afspraken dan ook heel helder te zijn. 

Contractering: reëel budget en veiligheidsventiel

Het budget per aanbieder moet reëel zijn, wil de gemeente beoogde kansen als kostenbeheersing, innovatie en samenwerking realiseren, en mogelijke risico's als wachtlijsten of inferieure zorgkwaliteit voorkomen (zie paragrafen 4.3, 4.4 en 4.5). Naast de hoogte van het budget is ook de looptijd ervan van belang. Wanneer het budget van jaar tot jaar moet worden uitonderhandeld tussen gemeente en aanbieders, vraagt dat van beide kanten een tijdsinvestering. Daarnaast loopt de gemeente elk jaar weer het risico op de zachte budgetrestrictie (paragraaf 5.2.2) wat de financiële beheersbaarheid van het stelsel minder groot maakt. Voor de aanbieders ontbreekt bij een korte looptijd de financiële prikkel om te investeren in vernieuwing of preventie. 

Het is om twee redenen belangrijk dat een veiligheidsventiel in de contracten wordt ingebouwd. Ten eerste omdat de werkelijkheid veranderlijk is. Taakgerichte bekostiging gaat ervan uit dat vooraf te voorspellen is hoe het domein zich gaat ontwikkelen tijdens de komende contractperiode. Dit oversimplificeert de werkelijkheid. Door slechts op één moment te kijken naar wat nodig is (budget, aanbod), ontstaat een inflexibel model.   Ten tweede omdat de risicoverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer proportioneel moet zijn.  Het is daarom belangrijk om af te spreken in welke gevallen budgetten verhoogd kunnen worden (bijvoorbeeld bij cao-afspraken, toenemende cliëntenaantallen, etc.). Wanneer aanbieders een aannameverplichting hebben, maar er geen enkele mogelijkheid is om budgetten te verhogen, ligt het volledige risico bij de aanbieder. Door een veiligheidsventiel in de contracten te bouwen, worden de risico’s voor de aanbieders verkleind (en daarmee ook de kans op te weinig of te weinig goede zorg voor de cliënt). 

Sturing en monitoring: harde en zachte instrumenten

Taakgerichte bekostiging vereist dat de gemeente haar opdrachtgeversrol anders inricht. In de pure taakgerichte variant maakt de gemeente met aanbieders afspraken op macroniveau (over een taak), inclusief overkoepelend budget. Daardoor worden afspraken over het behalen (en monitoren) van resultaten ook op het niveau van de doelgroep gemaakt.  In principe vindt geen registratie en verantwoording op cliëntniveau plaats, maar eventueel kunnen op cliëntniveau start- en stopberichten gebruikt worden. 

Door de taakgerichte bekostiging moet de gemeente veel meer energie steken in het achterhalen van de actuele situatie, zodat vroegtijdig duidelijk wordt of aanbieders met het budget uitkomen of niet, en er toch enig zicht is op wat er gebeurt met cliënten. Dat betekent dat de gemeente in het inkoopcontract duidelijk moet afspreken waarover zij wordt geïnformeerd en met welke frequentie. 

En hoe dient de gemeente vervolgens geïnformeerd te worden? In het verlengde van het belang van partnerschap en de afwezigheid van informatie op cliëntniveau wordt wel gesteld dat het aangaan van een dialoog dé manier is om prestaties te monitoren: "vertellen en elkaar kritisch bevragen is belangrijker dan tellen".  Die dialoog   met elkaar (gemeente, aanbieder én inwoner) moet inzicht geven in wat werkt - en ook wat juist niet - en waarom bepaalde zaken (niet) werken. En draagt zo bij aan doorlopend proces van leren en verbeteren.  Aan de andere kant wordt ook gesteld dat goede monitoringsinstrumenten die de prestaties van zorgorganisaties helder in kaart brengen, nog altijd essentieel zijn. Gemeenten kunnen middels monitoringsinstrumenten toezicht houden op prestaties van aanbieders, maar ook op risico's als afwenteling van cliënten en onderinvestering in kwaliteit. 

Inrichting toegang: autonomie voor aanbieders

In de zuivere vorm van het taakgerichte model maakt de toegang tot ondersteuning deel uit van de taakgerichte opdracht. Dat betekent dat een inwoner met een ondersteuningsvraag zich direct bij de uitvoerende partij kan melden, zonder enige vorm van indicatie of een intakegesprek bij een andere partij.  Dit is een belangrijk mechanisme in de taakgerichte werkwijze omdat de aanbieder hiermee grip heeft op de instroom en inzet van de ondersteuning. Daardoor ontstaat speelruimte op basis waarvan de zorgaanbieder invulling kan geven aan de taakopdracht. 

Er kunnen redenen zijn waarom een gemeente kiest om de toegang toch (deels) bij een andere partij of de gemeente zelf te laten.  Als er sprake is van toegang via een (wijk)team dat ook inhoudelijk hulp en ondersteuning biedt, is het belangrijk om van tevoren goed na te denken hoe beide opdrachten zich tot elkaar verhouden.  Ook is aandacht voor de doorverwijzing belangrijk, met name wanneer zorgaanbieders hier geen invloed op kunnen uitoefenen, maar wel een aannameplicht hebben en de financiële risico's dragen. Kern is dat aanbieders rondom de toegang meer autonomie nodig hebben dan bij het werken vanuit de inspannings- of outputgerichte uitvoeringsvariant. 

Aandacht voor de positie van de cliënt

Doordat er sprake is van een beperkt aantal aanbieders en de gemeente meer op afstand staat - omdat er geen betaling of verantwoording op cliëntniveau plaatsvindt - is het van belang de positie van de cliënt goed te borgen. Dat kan bijvoorbeeld door duidelijke afspraken over de rol van perspectiefplannen, een laagdrempelige onafhankelijke klachtenprocedure, inzetten van onafhankelijke cliëntondersteuning, direct meten van cliënttevredenheid, follow-up van cliënttevredenheidsmeting vanuit gemeentelijk contractmanagement, KPI’s  definiëren die gericht zijn op resultaat voor de cliënt en cliënttevredenheid, en onafhankelijk onderzoek onder bijvoorbeeld verwijzers.  

Schriftelijke bronnen in dit literatuuronderzoek

Tabel 1 - Schriftelijke bronnen in dit literatuuronderzoek
#Auteur(s)Titel (type publicatie)Jaar van publicatie
1Centraal Planbureau, Public Procurement Research Centre (PPRC)Taken uitbesteed maar dan? De gemeente als inkoper binnen het sociaal domein. (onderzoeksrapport)2015
2VNGInventarisatie bekostigingsmodellen. (onderzoeksrapport)2015
3Kalf, R.Wordt het kind met het badwater weggegooid? Onderzoeksrapport naar netwerksamenwerking in de jeugdhulp. (scriptie in opdracht van Significant)2016
4MovisieInkoop en bekostiging als kwaliteitsinstrumenten. (onderzoeksrapport)2016
5SignificantEindrapportage zorglandschap jeugd. (onderzoeksrapport)2017
6Zorginstituut NederlandHandreiking Uitvoeringsvarianten iWmo en iJw. (onderzoeksrapport)2017
7Nederlands Jeugdinstituut, PPRCInkoop jeugdhulp door gemeenten, hoe zit het? (onderzoeksrapport)2018
8Uenk, N. en Robbe, T.Ondoordacht inkopen. (essay)2018
9De Snoo, V.Grip op Wmo en jeugdzorg vraagt flexibiliteit in uitvoering. (essay)2019
10SignificantBenchmarkanalyse uitgaven jeugdhulp in 26 gemeenten. (onderzoeksrapport)2019
11Uenk, N.Gemeentelijk opdrachtgeverschap in het sociaal domein. (proefschrift)2019
12I-sociaal DomeinEindrapportage taakgerichte uitvoeringsvariant. (onderzoeksrapport)2020
13Partners in jeugdbeleidVerkenning taakgericht werken in de Jeugdwet en Wmo. (onderzoeksrapport)2020
14Robbe, T. en Bugter, B.Taakgericht bekostigen alleen succesvol onder duidelijke voorwaarden. (essay)2020
15Significant SynergyHandreiking kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop. (onderzoeksrapport)2020

Onderzoeksteam

Rekenkamer Amsterdam
dr. Jan de Ridder (directeur)
dr. Erik Oppenhuis (projectleider)
dr. Carolien de Blok
Rosalie Joosten MSc